WEBLOG

De avonturen van
Rector Magnificus Soete

 

April 2014: Plagiaat en “Correct citeren”

Zopas verscheen het KNAW briefadvies “Correct Citeren” dat na alle heisa rond de case van Peter Nijkamp, alsnog duidelijkheid poogt te scheppen over, en ik citeer zo correct mogelijk uit de eerste zin van de samenvatting  : “de mate waarin wetenschappelijke integriteit wordt geschonden in het overgangsgebied tussen enerzijds plagiaat en anderzijds correct hergebruik van teksten, ideeën en ander gepubliceerd materiaal.” Een mondvol, maar een goed advies dat uitblinkt door de zorgvuldigheid waarmee de problematiek van “hergebruik van materiaal” wordt beschreven en verhelderd.

Wat dan ook vooral opvalt in dit advies is de genuanceerdheid. Het woord “correct” valt uiteindelijk moeilijk te duiden. Zoals het advies van Jozefien Bensing et al. concludeert: “Tegelijkertijd noopt de onmiskenbare veelheid aan grijstinten tot terughoudendheid in het stellen van al te veel regels en vooral ook tot eerlijke en transparante procedures bij vermoedens dat bepaalde regels zijn geschonden, zelfs op het gebied van plagiaat.”

Een heuse verademing zeker wanneer het advies afgezet wordt tegen de drammerigheid en stelligheid waarmee een aantal wetenschapsjournalisten dacht de begrippen plagiaat en zelfplagiaat te mogen duiden en in het aanklagen van wetenschappers omwille van zelfplagiaat, een nieuwe journalistieke markt ontdekt te hebben.

In feite komt het advies neer op één case waarbij zogenaamd “hergebruik van eigen teksten of ideeën zonder bronvermelding” – de Commissie vermijdt terecht, zoals hier ook in januari reeds werd geargumenteerd (zie www.soete.nl 20 januari 2014 in reactie op http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/januari/18/acht-vragen-over-zelfplagiaat-1338787) de term zelfplagiaat – aanleiding zou kunnen geven tot “twijfelachtige onderzoekspraktijken” (Questionable Research Practices) en in het extreme geval zelfs wetenschappelijk wangedrag (RM) namelijk wanneer sprake is van hergebruik van empirische onderzoeksresultaten zonder bronvermelding en deze expliciet als nieuw worden voorgesteld.  Zoals de Commissie opmerkt is het in heel wat empirische wetenschappen, ook de economie,  “gebruikelijk meta-analyses uit te voeren waarin de resultaten van een groot aantal empirische studies van verschillende onderzoeksgroepen samengevat worden geanalyseerd. Als het hergebruik zonder bronvelding niet wordt onderkend kunnen sommige onderzoeksresultaten tweemaal, driemaal of zelfs vaker in meta-analyses worden meegenomen. Dit leidt tot vertekening van de conclusies van de meta-analyse waardoor de inhoud van de wetenschap wordt aangetast. Systematisch hergebruik van onderzoeksresultaten zonder bronvermelding kan daarom als RM worden aangemerkt, ook als het de eigen onderzoeksresultaten zijn.” En zelfs hier kan de vraag gesteld worden of het twee of driemaal presenteren van dezelfde resultaten van dezelfde wetenschapper in een meta-analyse, niet iets meer zegt over de (on)zorgvuldigheid waarmee de meta-analyse uitgevoerd werd – de “wetenschappelijke” bijdrage van een meta-analyse bestaat er immers uit dat de auteur niet alleen alle relevante (empirische) artikelen verzameld heeft, iets wat de meeste zoekmachines tegenwoordig ook kunnen, maar ze ook gelezen heeft.

Maar goed dit is de uitzondering. Zoals de Commissie terecht constateert: “Ter relativering van dit probleem zij op voorhand gezegd dat de omvang van de wetenschaps-ethische problemen niet groter gemaakt moet worden dan deze is. Deskundigen die de commissie gesproken heeft, zagen problemen bij het hergebruik van eigen materiaal niet als een majeure kwestie. Opvallend is verder dat bij vertrouwenspersonen, commissies wetenschappelijke integriteit en het LOWI zich niet of nauwelijks zaken voordoen die louter te maken hebben met hergebruik van eigen materiaal. Plagiaat is een veel groter probleem. Datzelfde beeld zien we bij de Committee on Publication Ethics (COPE), een internationale, door uitgevers opgerichte organisatie die een internetplatform biedt voor integriteitskwesties bij publicaties in de wetenschappelijke literatuur. Minder dan een half procent van de behandelde gevallen betreft problemen rond het hergebruik van eigen materiaal zonder bronvermelding.”

Kortom de problematiek van “zelfplagiaat” zoals uitvoerig in de media behandeld, is in wezen geen echt probleem in de wetenschap zoals ook hier destijds geargumenteerd in reactie op de acht vragen zoals destijds in NRC gesteld.

Hier wil ik liever hebben over de problematiek van plagiaat, een probleem dat wel degelijk de wetenschappelijke integriteit raakt en zoals de KNAW Commissie constateert veel grotere vormen aanneemt. En wat ook hier opvalt, is dat het beeld veel complexer en minder scherp is dan sommige wetenschapsjournalisten denken te weten.  

De ergste vormen van plagiaat – en een aantal ervan heb ik zelf als waarnemer mogen ervaren – hebben weinig van doen met het correct citeren, maar veeleer met het opzettelijk vermijden van verwijzingen naar het werk van andere wetenschappers die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het gepubliceerde gedachtengoed of oeuvre: het letterlijk “pronken met andermans veren”.

Meer nog juist door de focus op citaties en de moderne digitale manieren om na te gaan of zinnen verbatim overgenomen werden in publicaties geeft men in feite vrij spel aan het overnemen van ideeën en materiaal van de vooral minder bekende auteurs in de wat meer obscure tijdschriften. Zij die denken, zoals de wetenschapsjournalisten in het geval van Nijkamp, dat ze met software scanners de belangrijkste gevallen van plagiaat kunnen op de kop tikken, leven wat mij betreft in een droomwereld.

Zoals de Commissie heel terecht opmerkt: “Citeren is namelijk een selectief proces. Idealiter verwijst een publicatie naar alle voor die publicatie relevante bronnen. Dat is praktisch echter niet haalbaar - er moet altijd een grens getrokken worden. De uiteindelijke keuze zal in de eerste plaats berusten op wetenschappelijke gronden (belang, precisie, oorspronkelijkheid, recentheid), soms ook op strategische gronden (tijdschrift met een hoge impact, samenwerkingspartners), of op toeval (net ontvangen, net hervonden), en soms op twijfelachtige bedoelingen (over-citatie van bevriende auteurs, onder-citatie van concurrenten). Daardoor kunnen zelfs bij expliciet als zodanig gepresenteerde citaten en citaties met adequate bronvermelding integriteitsproblemen ontstaan of door anderen worden ervaren… De vraag of de gebruikte citaten en citaties ook de meest passende zijn en of er geen essentiële bronnen onvermeld blijven kan eigenlijk alleen beoordeeld worden door peers die het vakgebied voldoende kennen.”

Inhoudelijk, het dus niet verbatim plagiëren van ideeën en materiaal is vanuit deze optiek een veel nijpender probleem van wetenschappelijke integriteit. En omdat het juist moeilijk op eenvoudige, digitale manier te ontdekken valt, gaat ook geen enkele correctiedruk uit richting integer wetenschappelijk gedrag. Het valt immers ook heel moeilijk te bewijzen.

Drie voorbeelden uit de afgelopen twintig jaar waar ik getuige van mocht zijn. Telkenmale speelt toeval de hoofdrol.  Ik noem ook expliciet geen namen juist vanuit de noodzaak tot zorgvuldigheid en genuanceerdheid die zelfs in gevallen van plagiaatvermoeden leidend moeten zijn.  

  1. Een Maastrichtse collega ontving een paper als reviewer voor publicatie in een tijdschrift. Tot zijn verbazing zag hij dat de paper zowel wat model, stellingen en bewijsvoering, discussie van de resultaten identiek waren als een hoofdstuk uit zijn eigen proefschrift dat intussen al gepubliceerd was als artikel in de Economic Journal.  Na afwijzing van het artikel, concludeerde de editor van het tijdschrift met zijn editorial board dat hier sprake was van plagiaat en werd de paper ook formeel afgewezen op die gronden. De assessment door peers deed zijn werk, ook al was het gebaseerd op het loutere toeval dat de reviewer eigen werk voorgeschoteld kreeg ter beoordeling. Maar daarmee was de kous echter niet af…  Ik laat mijn collega zelf aan het woord:

    “After a while, I got a book manuscript to referee from University of Michigan press. It was the thesis of this person. It contained the same paper as a chapter, with the same problems. I contacted UofM press, told them about it and they stopped it immediately. They told me it was accepted by MacMillan press in the UK who were shopping for a North American distributor. I contacted Macmillan with details. After a long time, they sent me an urgent fax asking for instructions to the author about how to fix the problem. I declined to help. The book got published anyway.But by then I was annoyed enough to look harder. Indeed it was a Cambridge University economics thesis, submitted by xxx, supervised by Frank Hahn. And the thesis contained as a chapter this plagiarised paper.  I wrote to Cambridge telling them (not the economics dept but the registrar or what ever is the office of the title overseeing degrees). For 18 months I heard nothing. So I wrote asking what had come of it. (I recently happened to come across their reply). They told me that they had struck a committee to investigate. Indeed there were significant similarities between the works. But it only applied to one chapter of the thesis, which had 5 chapters. The student was a foreigner but that should have no bearing. Their remedy? They told her to insert a sheet of paper in the copy of the thesis in the Cambridge library saying that some of the results of Chapter 4 were anticipated by me (or words to that effect).”

  2. Het tweede voorval behelst een veel complexere, en minder duidelijke case, waarbij de principle investigator het model en de bekomen resultaten samen met zijn AIO “slechts” als een (MERIT) research memorandum hadden gepubliceerd en op zeker moment ontdekten dat een visiting PhD fellow de hele methodologie had overgenomen in een gepubliceerd artikel met zijn promotor.  Een mijn inziens duidelijke vorm van “het stelen en pronken met andermans veren” maar veel moeilijker om te bewijzen richting wetenschappelijke peers.  Hier lijkt het systeem van peer assessment onvoldoende te werken. Opnieuw laat ik de betrokken senior onderzoeker liever zelf aan het woord:

    “Deze mensen hebben onze hele methodologie gekopieerd, maar daar wel het een en ander aan toegevoegd, maar claimden de eersten te zijn met een dergelijke benadering. Maar ze kopieerden letterlijk onze technische appendix zonder precies te begrijpen hoe het allemaal precies werkte. Het navrante van de zaak was dat xxx [de AIO-er]  indertijd de tweede schrijver helemaal heeft uitgelegd hoe alles werkte, want dat was een zielige PhD-student (en zij ook in die tijd, en je weet hoe dat gaat met zielige mensen onder elkaar: die proberen elkaar te HELPEN!).  De eerste auteur van het gepubliceerde artikel was de promotor van de tweede auteur en bovendien de lokale editor van het tijdschrift. Er is een hele briefwisseling geweest indertijd  met de hoofd-editor toen we dit stuk zagen verschijnen, en dat heeft geresulteerd in een corrigendum. De verdediging van een corrigendum in plaats van een terugtrekking was dat het niet een letterlijk geval van plagiaat was, maar dat het ook niet erg netjes was van de schrijvers om net te doen of ze de eersten waren. Gelukkig hadden we de mails nog van de student die om hulp vroeg, zodat ze moeilijk konden volhouden dat ze het allemaal zelf hadden verzonnen wat ze wel beweerden in den beginne. Ik heb dus zelf de eerste regels van het corrigendum aangeleverd en het er verder maar bij gelaten. Na de eerste regels was het wel duidelijk hoe het zat.”

  3. Het derde voorval betreft er één waar peer assessment wellicht wél voldoende werkte maar nu veeleer in het ontkennen van het vermoeden van opzettelijk plagiaat. Eén van mijn ex-promovendi publiceerde eind jaren 80 een artikel getiteld “Technological gaps and institutional asymmetries in a North-South model with a continuum of goods”, min of meer de kern van zijn proefschrift in een vrij obscuur Europees tijdschrift, Metroeconomica. Tot zijn verrassing zag hij in 2000 een min of meer dezelfde analyse getiteld “A Ricardian model with a continuum of goods under non-homothetic preferences: demand complementarities, income distribution and North-South trade” nu gepubliceerd in een top Amerikaans tijdschrift, The Journal of Political Economy.  Na uitvoerige correspondentie met de uitgever, wordt erkend dat het jammer is dat er geen referentie is naar dit vorige werk maar dat er in de visie van de editor geen sprake is van opzettelijk plagiaat. De frustratie van de auteur van de nu in de economische literatuur grotendeels miskende bijdrage is uiteraard groot en begrijpelijk. Ik laat hem dan ook even aan het woord:

    “One need not go much further than the first paragraph to see the presence of an overwhelming amount of similarities between our works. The title is similar as are the quotations. As for the equations, although they are structured differently they render the same conclusions. If it is not directly plagiarized, as JPE claims, they certainly used it as a base and didn’t even bother to cite. It is an unfortunate habit that the American economic journals have of rehashing work from heterodox European economic journals, repackaging it and then presenting it as something new.

Dat  kan zo zijn, maar hier werkt uiteindelijk het peer assessment systeem wel in het afwijzen van claims van plagiaat, die onvoldoende gesubstantieerd kunnen worden en veeleer gebaseerd zijn op de frustratie van miskenning. .

Samenvattend, zoals de KNAW terecht stelt: “Preventie, monitoring, correctie en sanctionering van incorrecte citaten kan niet afgedwongen worden door gedetailleerde regelgeving, maar gedijt in een wetenschappelijk klimaat waarin de checks and balances in orde zijn.”

Luc Soete
4 april 2014


 

blog archief