Afgelopen juni was  ik met enkele andere leden van de Advisory Editorial Board van het tijdschrift Research  Policy, in een uitvoerige mail discussie verwikkeld over de wetenschappelijke beschuldigingen  die een anonieme groep die zichzelf de Global  Network for Research Integrity noemt, naar Ben   Martin, de uitgever van Research Policy had gestuurd. Deze  mail die in verschillende vormen ook naar uitgevers van andere tijdschriften verstuurd  werd, heeft alles weg van zeg maar “wetenschappelijke spam”. Heel gedetailleerde  en uitvoerige beschuldigingen, op eerste zicht ook nog wetenschappelijk  onderbouwd, van plagiarisme van enkele van de meest bekende economen in onder  meer het innovatie onderzoeksgebied en van het in de doofpot stoppen door de  gevestigde orde, in dit geval de uitgevers van de meest invloedrijke  tijdschriften zoals Research Policy die de artikelen in het verleden gepubliceerd  hadden. Van wie precies de teksten of   concepten waren die geplagieerd zouden zijn, zodat een onafhankelijk  onderzoek mogelijk zou zijn, stond niet in de mail: “the author whose work was  plagiarised declined to talk to our network but we understand his concerns” zo  wordt gesteld, maar wil je er meer over weten... “you can find more details by searching on your own”.  
                Afgezien van een  Duits emailadres, waarnaar zij die zich geroepen voelen de wetenschappelijke  klokkeluider uit te hangen hun beschuldigingen kunnen sturen, opereert deze GNRI groep ook nog eens volledig anoniem.  De bedoeling lijkt duidelijk: de geciteerde topeconomen zoveel mogelijk  reputatieschade berokkenen. Ook in de wetenschappelijke wereld geldt dat hoge  bomen veel wind vangen: in de Internet-wereld vertaalt zich dit in virtuele  stormen van wetenschappelijke spammail. Het enigszins grappige is dat het  vermoeden van wie er achter de beschuldigingen zit, in tegenstelling tot de  echte spammail, niet zo moeilijk te achterhalen is. Zoek het, zoals door de  GNRI aanbevolen, inderdaad zelf uit en je krijgt zo een aardig vermoeden… Maar met  die vermoedens kom je, gezien de anonimiteit van de mails, niet ver.  
                Zo ontkomt de  wetenschappelijke wereld, mede door Internet, ook niet aan het geleidelijk  afglijden in een wereld van anonimiteit, het moedwillig verspreiden van vermoedens  en het toebrengen van schade aan persoonlijke reputatie: het hoogste goed van  een wetenschapper. Onder het rimpeloze oppervlak van een transparante en open wetenschappelijke  gemeenschap die kennis en resultaten met elkaar deelt en uitwisselt en zijn  eigen, algemeen aanvaarde regels heeft van bronnenverwijzing, eerlijke erkenning  van de bijdragen van anderen en toetsing van wetenschappelijke orginaliteit, blijkt  plots een wereld te liggen van obsessie met persoonlijke erkenning, afgunst en  nijd ten opzichte van collega’s en opgekropte frustratie.  
                Dat was zoals  Christine van Broeckhoven, de Vlaamse Alzheimer onderzoeker, uitgenodigd in  zomergasten afgelopen zondag (12 augustus 2007), in geuren en kleuren aan Joris  Luyendijk vertelde wellicht al zo in de tijd van de DNA ontdekking begin jaren 50 waarbij  Rosalind Franklin’s beroemde foto of B-DNA (photograph 51) en haar data, uiteindelijk de basis  vormden voor het DNA model dat Francis Crick en James Watson in Nature  publiceerden en waarvoor ze samen met Maurice  Wilkins de Nobelprijs kregen. Maar of daar echt evenzeer sprake was van afgunst  en nijd, blijft een open vraag. Zoals Wikipedia, de wetenschappelijke, open informatie  bijbel par excellence erover vertelt:   
  “There is no  doubt that Franklin's  experimental data were used by Crick and Watson to build their model of DNA in  1953. That she is not cited in their original paper outlining their model may  be a question of circumstance, as it would have been very difficult to cite the  unpublished work… they had seen.”  (http://en.wikipedia.org/wiki/Rosalind_Franklin).  
                In het huidige  Internet tijdperk met zoveel meer uitwisseling van gegevens en resultaten, en  snelle toegang tot publicaties, lijkt het meer dan waarschijnlijk dat  strategisch gedrag tussen wetenschappers, om een euphemisme te gebruiken, nog meer  zal voorkomen. Niet juist publicaties maar ook citaties zijn tegenwoordig  belangrijk voor wetenschappelijke carrière en reputatie. En met de toegang met  één computerklik vanuit welke plek met een Internetaansluiting dan ook, tot alle  mogelijke bibliometrische data ook over zichzelf, over wie en wie niet naar het  eigen werk verwijst, mag verwacht worden dat de psychologie van de  wetenschapper, en dan vooral zijn zoektocht naar erkenning, onder continue druk  zal komen te staan. In de sociale wetenschappen en zeker wat beleidsgerelateerde  wetenschappen zoals economie betreft, waar verwijzingen en citaties dikwijls  meer weg hebben van symbolen van de loyaliteit van de auteur tot deze of gene onderzoekersgroep,  stelt men trouwens vast dat school- en clanvorming in de hand gewerkt wordt.  Tegenstellingen worden uitvergroot; er vindt methodologische, eerder dan  ideologische schoolvorming plaats; er wordt slechts of toch vooral gerefereerd  naar de andere leden van het eigen netwerk. Of juist omgekeerd, men zal zich  willen afzetten tegen bepaalde gevestigde dominante zienswijzes.  
                Het debat rond  het klimaatonderzoek vormt hiervan een mooie illustratie. Sinds begin dit jaar  ontvang ik zo elke maand, ongevraagd, een volumineuze email van een aantal  megabytes gericht aan kennisinstellingen, van een groep Nederlandse tegenstanders  van het dominante klimaatonderzoek. Ik ben geen klimaatexpert dus sta altijd  open voor andere zienswijzes. Maar al snel blijkt dat deze groep slechts als  doel heeft de dominante wetenschappelijke visie dat de verandering in klimaat hoofdzakelijk  het gevolg is van menselijk handelen, te bestrijden. Slechts artikelen,  opinies, etc. die overeenkomen met hun visie worden geciteerd of opgenomen in  hun commentaar. Andere wetenschappelijke artikelen die mogelijk de visie van de  groep in vraag stellen, worden genegeerd. Zo ontwikkelt zich in plaats van een  echt wetenschappelijk debat, slechts polemiek, met opnieuw als doel de  gevestigde wetenschappelijke orde in dit geval van klimaatonderzoek in een  kwaad daglicht te plaatsen .  
                De trigger achter  deze zoektocht naar wetenschappelijke polemiek lijkt het populaire succes te  zijn van Al Gore’s film An Inconvenient  Truth. Inhoudelijk voegde Al Gore’s film weinig toe, eerder omgekeerd. Het  was vooral een film voor Amerikaans publiek die om sterker te overtuigen en  niet in al te veel complexiteit te vervallen hier en daar wat, vanuit een  wetenschappelijke hoek, bedenkelijke short-cuts toevoegde aan de algemene  stelling dat het menselijk gebruik van fossiele brandstoffen en de daarmee  gepaard gaande toename in de uitstoot van CO2 aan de basis ligt van klimaat  verandering. Een stelling die ook jaar na jaar wat sterker wetenschappelijk  onderbouwd lijkt te kunnen worden. Zie onder meer het recente rapport in de  Proceedings of the Royal Society van Mike Lockwood en Claus Fröhlich waarin zij, in de woorden van NRC redacteur Karel Knip een debat dat ruim  tien jaar geduurd heeft definitief beslechten en daarmee ook de geprefereerde  alternatieve verklaring van de huidige klimaatverandering, de invloed van de  zon op kosmische straling, van tafel vegen. “Einde discussie. Het is  uitgesloten dat de huidige snelle aardse opwarming het gevolg is van unieke  veranderingen op de zon.”(NRC, Minder  vlekken, minder straling, Dinsdag 10 juli 2007).  
                Omdat, zoals  rigoureus in kaart gebracht door één van de meest gerespecteerde  economen, Nick Stern, de aanpassingskosten aan  dit veranderende klimaat jaar na jaar stijgen, is snel handelen in het  terugdringen van de CO2 uitstoot essentieel voor de welvaart van toekomstige  generaties. Kortom, wetenschappers van welke achtergrond ook, hebben een  directe verantwoordelijkheid om in dit geval ervoor te zorgen dat hun  bevindingen zich zo snel mogelijk uiten in het nemen van beleidsmaatregelen,  nationaal maar vooral mondiaal.  
                Maar wat blijkt? Het  populaire succes van Al Gore’s film werkt als een soort van rode lap op een  groep van wat oudere onderzoekers, al dan niet met de status van emeritus  hoogleraar uit andere disciplines zoals daar zijn in de geologie, de paleobiologie,  de geochemie en de wetenschapsgeschiedenis die zich te weinig erkend voelen in  het netwerk van klimaatonderzoekers, en die samen met enkele wetenschapsjournalisten,  die bij gebrek aan eigen onderzoek in de media met kritische bijdragen over het  onderzoek van anderen vooral willen scoren, en een verloren gelopen econoom die  in het hele klimaatonderzoek een linkse conspiratie ziet tegen zijn liberaal  primaat dat individueel vrij gedrag de beste garantie is voor welvaart, een  verbond lijken te hebben gesloten tegen de klimatologie, hun simulatie  methodologie en hun gepriviligieerde toegang tot de internationale  beleidswereld middels het Intergovernmentele Panel on Climate Change: het IPCC.  En zo wordt langszaam maar zeker wetenschappelijke polemiek gecreëerd. En uiteraard  hapt de media gretig toe. Zo verschijnt een hoofdzakelijk polemische, anti-Gore  film The great global warming swindle waarbij de wetenschappelijke feiten systematisch verdraaid worden en dan door de  anti-klimatologie groep van onderzoekers dan weer de hemel wordt in geprezen… Dit  anti-klimaat offensief begint nu ook politiek door te sijpelen, zoals ik in  mijn lokale krant De Limburger mocht lezen. In Kerkrade wil de lokale partij, Burgerbelangen, The great global warming swindle, op  eenzelfde manier onder het publiek en jongeren brengen zoals de PvdA destijds  deed met Al Gore’s film.  
                Terwijl je in  eerste instantie zo’n verbreding van het debat rond bewustwording van de  klimaatverandering en de mogelijke rol daarin van de mens zou verwelkomen, om  bij voorbeeld de complexiteit van relaties aan te tonen, enjongeren aan te  sporen zich in klimaatonderzoek te interesseren, is men nu veeleer bezig het  klimaatonderzoek in een slecht daglicht te willen zetten en vooral twijfel te  willen zaaien onder het brede publiek. Zo komt men nu tot de paradoxale  vaststelling dat daar waar juist steeds minder wetenschappelijke twijfel is  over klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen – Mike Lockwood  auteur van het hierboven geciteerde, meest recente wetenschappelijk onderzoek  over klimaatverandering, beschrijft de film The  great global warming swindle als “volstrekt misleidend”, als “lying by  omission” zoals NRC noteert – , er zich een groep semi-wetenschappers heeft  gevormd die men in het licht van Lockwood en het vele andere, zorgvuldig en  wereldwijd erkende wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering, best kan  vergelijken met wetenschappelijke “kwakzalvers” die nu steeds meer gehoor lijken  te krijgen in pers en media. Meer nog dan in het geval van gewone kwakzalvers,  is de maatschappelijke verantwoordelijkheid in het ondergraven van de  bewustwording bij het brede publiek van de noodzaak tot aanpassing in  milieugedrag door deze groep polemiek zoekende wetenschappers en journalisten, groot.  Door toenemende twijfel, gaat immers tijd verloren waardoor de maatschappelijke  kosten van de maatregelen die later genomen zullen moeten worden zoveel hoger  zullen liggen, mogelijk zelf niet meer betaalbaar zullen zijn. 
                Ik ben uiteraard  zelf geen klimaatexpert en op sommige van de tegenwerpingen van de anti-klimaat  lobby heb ik ook geen antwoord, maar in deze laat ik me juist liever leiden door  betrouwbare wetenschappelijke kennis. Gelukkig zijn daar populaire  wetenschappelijke tijdschriften, zoals de New Scientist, die voor het brede  publiek wél met antwoorden komen op de meest voorkomende klimaat vragen en mythes.  Zoals New Scientist het zelf stelt: “With so much at stake, it is right that  climate science is subjected to the most intense scrutiny. What does not help  is for the real issues to be muddied by discredited arguments or wild theories.  So for those who are not sure what to believe, here is our round-up of the 26  most common climate myths and misconceptions. There is  also a guide to assessing the evidence.” Echt  aanbevelingswaardig: zie http://environment.newscientist.com/channel/earth/dn11462  
                Kortom, er is nog  betrouwbare, toegankelijke wetenschap die wél een vrij helder antwoord kan  geven op alle meer polemisch gerichte, semi-wetenschappelijke opinies en  bijdragen die zoals in het geval van de GNRI uit zijn op persoongerichtw  reputatie schade, nu uit zijn op het aanbrengen van “beleids-” of “onderwerp-reputatie”  schade.  
                Maar terug naar  Research Policy en de anonieme beschuldigingen van de GNRI groep. Binnen de  Editoral Board werd besloten de beschuldigingen van de GNRI groep na een eigen  onderzoek te laten voor wat ze waren: wetenschappelijke spam.  
                In de nasleep van  deze affaire stuurde Ben Martin, de  RP uitgever, mij nog een korte mail: “By the way, ken jij een zekere Hans  Gottinger, die blijkbaar bij jullie in Maastricht werkt. We moeten hem iets  voorleggen.” Ik had van Gottinger nog nooit gehoord: noch van zijn publicaties,  noch van zijn aanwezigheid in Maastricht. Maar ook hier biedt een Google  zoektocht plots toegang tot informatie die nooit eerder bekend was. Gottinger  bleek al sinds 1985 verbonden te zijn aan de Universiteit Maastricht, nog voor  de Rijksuniversiteit Limburg van naam veranderde in Universiteit van  Maastricht, alwaar hij directeur zou zijn van het Institute of Management  Science. Een instituut met een Maastricht’s adres maar waar ik nog nooit van  gehoord had. Een naam ook die mogelijk een verband doet vermoeden met de  Maastricht School of Management, ware het niet dat die toen nog Researchinstituut  voor Bedrijfskunde heette. Kortom, Gottinger ten minste volgens zijn  affiliaties leek een heuse voorloper van de enigszins opportunistische  naamsveranderingen die zich na de Maastrichtse Europtop in 1991 en het  Maastricht Verdrag bij een aantal kennisinstellingen in Maastricht had  voorgedaan. Voor de goede orde en als een parenthese, wij waren met MERIT, het  enige onderzoeksinstituut dat vanaf zijn ontstaan in 1987 de naam van zijn lokalisatie  in Maastricht verankerd had in het acronym.  
                Maar Gottinger  bleek ook over een ongelooflijk breed scala van onderwerpen gepubliceerd te  hebben, vooral op het gebied van besliskunde en milieu economie, maar ook over onderwerpen  waar collega’s bij MERIT over hadden gepubliceerd zoals strategische allianties,  netwerktheorie, economische groei, de telecom en informatie sector, etc. Ik kon  het amper geloven… En deze man zou al die tijd in Maastricht werkzaam geweest  zijn terwijl zijn onderzoek ons totaal onbekend was gebleven. Mijn antwoord  naar Ben Martin was heel kort. Nooit  van gehoord, ook nooit van zijn instituut gehoord toch niet aan deze  universiteit. En zo ging de bal aan het rollen, en kwam wellicht één van de  meest opmerkelijke fraude gevallen van zowel misrepresentatie als plagiaat naar  boven drijven waarover Nature afgelopen donderdag (9 augustus 2007) rapporteerde.   
                In tegenstelling  tot de twee vorige trends van afgunst en nijd, is plagiaat plegen zowel wat de  inhoud van artikelen als de eigen affiliatie betreft, is, zo schat ik in, vrij  uitzonderlijk in de wetenschappelijke wereld. Dat Gottinger dit bijna dertig jaar  lang kon volhouden is uiteraard onvoorstelbaar. Onbegrijpelijk ook waarom  Gottinger zich precies met Maastricht affilieerde en dan nog als voorloper van een  toen nog fictieve Universiteit Maastricht met eigen postbus adres, eigen  instituut… Het toppunt is ongetwijfeld dat hij begin jaren 90, na zich  blijkbaar bewust te zijn geworden dat de naam Universiteit Maastricht niet bestond,  zich alsnog begon te identifiëren met de Rijksuniversiteit Limburg terwijl  juist toen daar de verandering in Universiteit Maastricht werd doorgevoerd! Misschien  dat de toenmalige bestuurders van de RL, Gottinger wel plagieerden!!!  
                Geen mouw aan  vast te knopen. Met de leden van de Editorial Advisory Board probeer ik  intussen wel een antwoord te vinden op de vraag waarom het plagiaatgedrag van  Gottinger zo lang heeft kunnen duren vooraleer iemand iets merkte. Het artikel  was immers van 1993. Voor sommige van mijn collega’s bewijst dit specifieke  voorval, dat toenemend plagiarisme als gevolg van Internet, het  wetenschappelijk publicatiesysteem wel eens in gevaar zou kunnen brengen. Ik  ben daar niet zo zeker van. Uiteindelijk zou het antwoord op de vraag waarom  niemand in de wetenschappelijke gemeenschap iets merkte van Gottinger’s plagiaat,  tot een student in de VS een mailtje stuurde naar één van de uitgevers van  Research Policy, verbijsterend eenvoudig kunnen zijn. Er worden zeker in de  sociale wetenschappen ontzaglijk veel artikelen gepubliceerd die niemand ooit  leest. Zoals mijn Stanford collega Paul David het stelt: “only people who are content  to publish papers that nobody will be interested in reading can set out  rationally to make a career in plagiary, fabrication and misrepresentation of  findings. Anything of potential importance to the scientific community in that  domain will be looked at intensely, and then you are toast if you really faked  it…” In die zin viel de fictieve  aanwezigheid, of zo men wil afwezigheid, van Gottinger in Maastricht ook nooit  op. Omdat blijkbaar nooit iemand ooit enige aandacht aan zijn onderzoeksoutput  besteed had.  
                Kortom, het lijkt  juist het gebrek aan reputatie te zijn die toeliet dat iemand jarenlang zich  kon voordoen als iemand die hij niet was. De late ontmaskering nu vormt dan ook  paradoxaal genoeg misschien wel Gottinger’s uiteindelijke erkenning… nu echter wel  niet die van een gerespecteerde econoom maar eerder die van een fantast. Maar wél,  gek genoeg met heel veel citaties, en dankzij deze affaire wellicht nog veel  meer!  
                15 augustus 2007 
                 
                     
              
  |