WEBLOG
De avonturen van professor Soete  

Augustus 2007: List en bedrog in de wetenschap

Afgelopen juni was ik met enkele andere leden van de Advisory Editorial Board van het tijdschrift Research Policy, in een uitvoerige mail discussie verwikkeld over de wetenschappelijke beschuldigingen die een anonieme groep die zichzelf de Global Network for Research Integrity noemt, naar Ben Martin, de uitgever van Research Policy had gestuurd. Deze mail die in verschillende vormen ook naar uitgevers van andere tijdschriften verstuurd werd, heeft alles weg van zeg maar “wetenschappelijke spam”. Heel gedetailleerde en uitvoerige beschuldigingen, op eerste zicht ook nog wetenschappelijk onderbouwd, van plagiarisme van enkele van de meest bekende economen in onder meer het innovatie onderzoeksgebied en van het in de doofpot stoppen door de gevestigde orde, in dit geval de uitgevers van de meest invloedrijke tijdschriften zoals Research Policy die de artikelen in het verleden gepubliceerd hadden. Van wie precies de teksten of  concepten waren die geplagieerd zouden zijn, zodat een onafhankelijk onderzoek mogelijk zou zijn, stond niet in de mail: “the author whose work was plagiarised declined to talk to our network but we understand his concerns” zo wordt gesteld, maar wil je er meer over weten... “you can find more details by searching on your own”.

Afgezien van een Duits emailadres, waarnaar zij die zich geroepen voelen de wetenschappelijke klokkeluider uit te hangen hun beschuldigingen kunnen sturen, opereert deze GNRI groep ook nog eens volledig anoniem. De bedoeling lijkt duidelijk: de geciteerde topeconomen zoveel mogelijk reputatieschade berokkenen. Ook in de wetenschappelijke wereld geldt dat hoge bomen veel wind vangen: in de Internet-wereld vertaalt zich dit in virtuele stormen van wetenschappelijke spammail. Het enigszins grappige is dat het vermoeden van wie er achter de beschuldigingen zit, in tegenstelling tot de echte spammail, niet zo moeilijk te achterhalen is. Zoek het, zoals door de GNRI aanbevolen, inderdaad zelf uit en je krijgt zo een aardig vermoeden… Maar met die vermoedens kom je, gezien de anonimiteit van de mails, niet ver.

Zo ontkomt de wetenschappelijke wereld, mede door Internet, ook niet aan het geleidelijk afglijden in een wereld van anonimiteit, het moedwillig verspreiden van vermoedens en het toebrengen van schade aan persoonlijke reputatie: het hoogste goed van een wetenschapper. Onder het rimpeloze oppervlak van een transparante en open wetenschappelijke gemeenschap die kennis en resultaten met elkaar deelt en uitwisselt en zijn eigen, algemeen aanvaarde regels heeft van bronnenverwijzing, eerlijke erkenning van de bijdragen van anderen en toetsing van wetenschappelijke orginaliteit, blijkt plots een wereld te liggen van obsessie met persoonlijke erkenning, afgunst en nijd ten opzichte van collega’s en opgekropte frustratie.

Dat was zoals Christine van Broeckhoven, de Vlaamse Alzheimer onderzoeker, uitgenodigd in zomergasten afgelopen zondag (12 augustus 2007), in geuren en kleuren aan Joris Luyendijk vertelde wellicht al zo in de tijd van de DNA ontdekking begin jaren 50 waarbij Rosalind Franklin’s beroemde foto of B-DNA (photograph 51) en haar data, uiteindelijk de basis vormden voor het DNA model dat Francis Crick en James Watson in Nature publiceerden en waarvoor ze samen met Maurice Wilkins de Nobelprijs kregen. Maar of daar echt evenzeer sprake was van afgunst en nijd, blijft een open vraag. Zoals Wikipedia, de wetenschappelijke, open informatie bijbel par excellence erover vertelt: 
“There is no doubt that Franklin's experimental data were used by Crick and Watson to build their model of DNA in 1953. That she is not cited in their original paper outlining their model may be a question of circumstance, as it would have been very difficult to cite the unpublished work… they had seen.”  (http://en.wikipedia.org/wiki/Rosalind_Franklin).

In het huidige Internet tijdperk met zoveel meer uitwisseling van gegevens en resultaten, en snelle toegang tot publicaties, lijkt het meer dan waarschijnlijk dat strategisch gedrag tussen wetenschappers, om een euphemisme te gebruiken, nog meer zal voorkomen. Niet juist publicaties maar ook citaties zijn tegenwoordig belangrijk voor wetenschappelijke carrière en reputatie. En met de toegang met één computerklik vanuit welke plek met een Internetaansluiting dan ook, tot alle mogelijke bibliometrische data ook over zichzelf, over wie en wie niet naar het eigen werk verwijst, mag verwacht worden dat de psychologie van de wetenschapper, en dan vooral zijn zoektocht naar erkenning, onder continue druk zal komen te staan. In de sociale wetenschappen en zeker wat beleidsgerelateerde wetenschappen zoals economie betreft, waar verwijzingen en citaties dikwijls meer weg hebben van symbolen van de loyaliteit van de auteur tot deze of gene onderzoekersgroep, stelt men trouwens vast dat school- en clanvorming in de hand gewerkt wordt. Tegenstellingen worden uitvergroot; er vindt methodologische, eerder dan ideologische schoolvorming plaats; er wordt slechts of toch vooral gerefereerd naar de andere leden van het eigen netwerk. Of juist omgekeerd, men zal zich willen afzetten tegen bepaalde gevestigde dominante zienswijzes.

Het debat rond het klimaatonderzoek vormt hiervan een mooie illustratie. Sinds begin dit jaar ontvang ik zo elke maand, ongevraagd, een volumineuze email van een aantal megabytes gericht aan kennisinstellingen, van een groep Nederlandse tegenstanders van het dominante klimaatonderzoek. Ik ben geen klimaatexpert dus sta altijd open voor andere zienswijzes. Maar al snel blijkt dat deze groep slechts als doel heeft de dominante wetenschappelijke visie dat de verandering in klimaat hoofdzakelijk het gevolg is van menselijk handelen, te bestrijden. Slechts artikelen, opinies, etc. die overeenkomen met hun visie worden geciteerd of opgenomen in hun commentaar. Andere wetenschappelijke artikelen die mogelijk de visie van de groep in vraag stellen, worden genegeerd. Zo ontwikkelt zich in plaats van een echt wetenschappelijk debat, slechts polemiek, met opnieuw als doel de gevestigde wetenschappelijke orde in dit geval van klimaatonderzoek in een kwaad daglicht te plaatsen .

De trigger achter deze zoektocht naar wetenschappelijke polemiek lijkt het populaire succes te zijn van Al Gore’s film An Inconvenient Truth. Inhoudelijk voegde Al Gore’s film weinig toe, eerder omgekeerd. Het was vooral een film voor Amerikaans publiek die om sterker te overtuigen en niet in al te veel complexiteit te vervallen hier en daar wat, vanuit een wetenschappelijke hoek, bedenkelijke short-cuts toevoegde aan de algemene stelling dat het menselijk gebruik van fossiele brandstoffen en de daarmee gepaard gaande toename in de uitstoot van CO2 aan de basis ligt van klimaat verandering. Een stelling die ook jaar na jaar wat sterker wetenschappelijk onderbouwd lijkt te kunnen worden. Zie onder meer het recente rapport in de Proceedings of the Royal Society van Mike Lockwood en Claus Fröhlich waarin zij, in de woorden van NRC redacteur Karel Knip een debat dat ruim tien jaar geduurd heeft definitief beslechten en daarmee ook de geprefereerde alternatieve verklaring van de huidige klimaatverandering, de invloed van de zon op kosmische straling, van tafel vegen. “Einde discussie. Het is uitgesloten dat de huidige snelle aardse opwarming het gevolg is van unieke veranderingen op de zon.”(NRC, Minder vlekken, minder straling, Dinsdag 10 juli 2007).

Omdat, zoals rigoureus in kaart gebracht door één van de meest gerespecteerde  economen, Nick Stern, de aanpassingskosten aan dit veranderende klimaat jaar na jaar stijgen, is snel handelen in het terugdringen van de CO2 uitstoot essentieel voor de welvaart van toekomstige generaties. Kortom, wetenschappers van welke achtergrond ook, hebben een directe verantwoordelijkheid om in dit geval ervoor te zorgen dat hun bevindingen zich zo snel mogelijk uiten in het nemen van beleidsmaatregelen, nationaal maar vooral mondiaal.

Maar wat blijkt? Het populaire succes van Al Gore’s film werkt als een soort van rode lap op een groep van wat oudere onderzoekers, al dan niet met de status van emeritus hoogleraar uit andere disciplines zoals daar zijn in de geologie, de paleobiologie, de geochemie en de wetenschapsgeschiedenis die zich te weinig erkend voelen in het netwerk van klimaatonderzoekers, en die samen met enkele wetenschapsjournalisten, die bij gebrek aan eigen onderzoek in de media met kritische bijdragen over het onderzoek van anderen vooral willen scoren, en een verloren gelopen econoom die in het hele klimaatonderzoek een linkse conspiratie ziet tegen zijn liberaal primaat dat individueel vrij gedrag de beste garantie is voor welvaart, een verbond lijken te hebben gesloten tegen de klimatologie, hun simulatie methodologie en hun gepriviligieerde toegang tot de internationale beleidswereld middels het Intergovernmentele Panel on Climate Change: het IPCC. En zo wordt langszaam maar zeker wetenschappelijke polemiek gecreëerd. En uiteraard hapt de media gretig toe. Zo verschijnt een hoofdzakelijk polemische, anti-Gore film The great global warming swindle waarbij de wetenschappelijke feiten systematisch verdraaid worden en dan door de anti-klimatologie groep van onderzoekers dan weer de hemel wordt in geprezen… Dit anti-klimaat offensief begint nu ook politiek door te sijpelen, zoals ik in mijn lokale krant De Limburger mocht lezen. In Kerkrade wil de lokale partij, Burgerbelangen, The great global warming swindle, op eenzelfde manier onder het publiek en jongeren brengen zoals de PvdA destijds deed met Al Gore’s film.

Terwijl je in eerste instantie zo’n verbreding van het debat rond bewustwording van de klimaatverandering en de mogelijke rol daarin van de mens zou verwelkomen, om bij voorbeeld de complexiteit van relaties aan te tonen, enjongeren aan te sporen zich in klimaatonderzoek te interesseren, is men nu veeleer bezig het klimaatonderzoek in een slecht daglicht te willen zetten en vooral twijfel te willen zaaien onder het brede publiek. Zo komt men nu tot de paradoxale vaststelling dat daar waar juist steeds minder wetenschappelijke twijfel is over klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen – Mike Lockwood auteur van het hierboven geciteerde, meest recente wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering, beschrijft de film The great global warming swindle als “volstrekt misleidend”, als “lying by omission” zoals NRC noteert – , er zich een groep semi-wetenschappers heeft gevormd die men in het licht van Lockwood en het vele andere, zorgvuldig en wereldwijd erkende wetenschappelijk onderzoek over klimaatverandering, best kan vergelijken met wetenschappelijke “kwakzalvers” die nu steeds meer gehoor lijken te krijgen in pers en media. Meer nog dan in het geval van gewone kwakzalvers, is de maatschappelijke verantwoordelijkheid in het ondergraven van de bewustwording bij het brede publiek van de noodzaak tot aanpassing in milieugedrag door deze groep polemiek zoekende wetenschappers en journalisten, groot. Door toenemende twijfel, gaat immers tijd verloren waardoor de maatschappelijke kosten van de maatregelen die later genomen zullen moeten worden zoveel hoger zullen liggen, mogelijk zelf niet meer betaalbaar zullen zijn.

Ik ben uiteraard zelf geen klimaatexpert en op sommige van de tegenwerpingen van de anti-klimaat lobby heb ik ook geen antwoord, maar in deze laat ik me juist liever leiden door betrouwbare wetenschappelijke kennis. Gelukkig zijn daar populaire wetenschappelijke tijdschriften, zoals de New Scientist, die voor het brede publiek wél met antwoorden komen op de meest voorkomende klimaat vragen en mythes. Zoals New Scientist het zelf stelt: “With so much at stake, it is right that climate science is subjected to the most intense scrutiny. What does not help is for the real issues to be muddied by discredited arguments or wild theories. So for those who are not sure what to believe, here is our round-up of the 26 most common climate myths and misconceptions. There is also a guide to assessing the evidence.” Echt aanbevelingswaardig: zie http://environment.newscientist.com/channel/earth/dn11462

Kortom, er is nog betrouwbare, toegankelijke wetenschap die wél een vrij helder antwoord kan geven op alle meer polemisch gerichte, semi-wetenschappelijke opinies en bijdragen die zoals in het geval van de GNRI uit zijn op persoongerichtw reputatie schade, nu uit zijn op het aanbrengen van “beleids-” of “onderwerp-reputatie” schade.

Maar terug naar Research Policy en de anonieme beschuldigingen van de GNRI groep. Binnen de Editoral Board werd besloten de beschuldigingen van de GNRI groep na een eigen onderzoek te laten voor wat ze waren: wetenschappelijke spam.

In de nasleep van deze affaire stuurde Ben Martin, de RP uitgever, mij nog een korte mail: “By the way, ken jij een zekere Hans Gottinger, die blijkbaar bij jullie in Maastricht werkt. We moeten hem iets voorleggen.” Ik had van Gottinger nog nooit gehoord: noch van zijn publicaties, noch van zijn aanwezigheid in Maastricht. Maar ook hier biedt een Google zoektocht plots toegang tot informatie die nooit eerder bekend was. Gottinger bleek al sinds 1985 verbonden te zijn aan de Universiteit Maastricht, nog voor de Rijksuniversiteit Limburg van naam veranderde in Universiteit van Maastricht, alwaar hij directeur zou zijn van het Institute of Management Science. Een instituut met een Maastricht’s adres maar waar ik nog nooit van gehoord had. Een naam ook die mogelijk een verband doet vermoeden met de Maastricht School of Management, ware het niet dat die toen nog Researchinstituut voor Bedrijfskunde heette. Kortom, Gottinger ten minste volgens zijn affiliaties leek een heuse voorloper van de enigszins opportunistische naamsveranderingen die zich na de Maastrichtse Europtop in 1991 en het Maastricht Verdrag bij een aantal kennisinstellingen in Maastricht had voorgedaan. Voor de goede orde en als een parenthese, wij waren met MERIT, het enige onderzoeksinstituut dat vanaf zijn ontstaan in 1987 de naam van zijn lokalisatie in Maastricht verankerd had in het acronym.

Maar Gottinger bleek ook over een ongelooflijk breed scala van onderwerpen gepubliceerd te hebben, vooral op het gebied van besliskunde en milieu economie, maar ook over onderwerpen waar collega’s bij MERIT over hadden gepubliceerd zoals strategische allianties, netwerktheorie, economische groei, de telecom en informatie sector, etc. Ik kon het amper geloven… En deze man zou al die tijd in Maastricht werkzaam geweest zijn terwijl zijn onderzoek ons totaal onbekend was gebleven. Mijn antwoord naar Ben Martin was heel kort. Nooit van gehoord, ook nooit van zijn instituut gehoord toch niet aan deze universiteit. En zo ging de bal aan het rollen, en kwam wellicht één van de meest opmerkelijke fraude gevallen van zowel misrepresentatie als plagiaat naar boven drijven waarover Nature afgelopen donderdag (9 augustus 2007) rapporteerde.  

In tegenstelling tot de twee vorige trends van afgunst en nijd, is plagiaat plegen zowel wat de inhoud van artikelen als de eigen affiliatie betreft, is, zo schat ik in, vrij uitzonderlijk in de wetenschappelijke wereld. Dat Gottinger dit bijna dertig jaar lang kon volhouden is uiteraard onvoorstelbaar. Onbegrijpelijk ook waarom Gottinger zich precies met Maastricht affilieerde en dan nog als voorloper van een toen nog fictieve Universiteit Maastricht met eigen postbus adres, eigen instituut… Het toppunt is ongetwijfeld dat hij begin jaren 90, na zich blijkbaar bewust te zijn geworden dat de naam Universiteit Maastricht niet bestond, zich alsnog begon te identifiëren met de Rijksuniversiteit Limburg terwijl juist toen daar de verandering in Universiteit Maastricht werd doorgevoerd! Misschien dat de toenmalige bestuurders van de RL, Gottinger wel plagieerden!!!

Geen mouw aan vast te knopen. Met de leden van de Editorial Advisory Board probeer ik intussen wel een antwoord te vinden op de vraag waarom het plagiaatgedrag van Gottinger zo lang heeft kunnen duren vooraleer iemand iets merkte. Het artikel was immers van 1993. Voor sommige van mijn collega’s bewijst dit specifieke voorval, dat toenemend plagiarisme als gevolg van Internet, het wetenschappelijk publicatiesysteem wel eens in gevaar zou kunnen brengen. Ik ben daar niet zo zeker van. Uiteindelijk zou het antwoord op de vraag waarom niemand in de wetenschappelijke gemeenschap iets merkte van Gottinger’s plagiaat, tot een student in de VS een mailtje stuurde naar één van de uitgevers van Research Policy, verbijsterend eenvoudig kunnen zijn. Er worden zeker in de sociale wetenschappen ontzaglijk veel artikelen gepubliceerd die niemand ooit leest. Zoals mijn Stanford collega Paul David het stelt: “only people who are content to publish papers that nobody will be interested in reading can set out rationally to make a career in plagiary, fabrication and misrepresentation of findings. Anything of potential importance to the scientific community in that domain will be looked at intensely, and then you are toast if you really faked it…” In die zin viel de fictieve aanwezigheid, of zo men wil afwezigheid, van Gottinger in Maastricht ook nooit op. Omdat blijkbaar nooit iemand ooit enige aandacht aan zijn onderzoeksoutput besteed had.

Kortom, het lijkt juist het gebrek aan reputatie te zijn die toeliet dat iemand jarenlang zich kon voordoen als iemand die hij niet was. De late ontmaskering nu vormt dan ook paradoxaal genoeg misschien wel Gottinger’s uiteindelijke erkenning… nu echter wel niet die van een gerespecteerde econoom maar eerder die van een fantast. Maar wél, gek genoeg met heel veel citaties, en dankzij deze affaire wellicht nog veel meer!

15 augustus 2007



blog archief