Naar een "onderhoudend" hoger onderwijs

Naar een "onderhoudend" hoger onderwijs

Er is een brede, groeiende consensus dat de groei-impulsen van de huidige cluster van nieuwe technologieën, met name informatie- en communicatietechnologie, gepaard gaan met een nieuwe vorm van economische complementariteit. Om het in termen van de oude industrialisatie-economen, zoals Hirschman of Rosenstein-Rodan, of de meer recente organisatiedeskundigen, zoals Teece, te stellen, de 'complementary assets' van deze nieuwe technologieën omvatten tegenwoordig veel minder de fysische kapitaalaccumulatie van de verschillende 'forward' en 'backward linkages' en inputs die essentieel zijn voor de productie of het gebruik van de nieuwe technologieën. Ten tijde van het aanleggen van de spoorwegen vorige eeuw of de automobiel met zijn uitgebreid wegen- en fossiele brandstof distributienet deze eeuw, vertegenwoordigden deze 'complementary assets' een belangrijke bijkomende groei-impuls die de hele economie daadwerkelijk op een hoger groeipad kon duwen. Het is moeilijk om tegenwoordig te zien hoe de afgeleide vraag naar plastics in computers, modems of optical fibers of de oxide in halfgeleiders eenzelfde bijkomende groei-impuls aan onze Westerse economieën zou kunnen geven.

De cruciale nieuwe 'complementary asset' van de huidige cluster informatie- en communicatietechnologie is in wezen 'menselijk' kapitaal. Het steeds goedkoper kunnen opslaan, manipuleren en verzenden van informatie heeft slechts waarde als deze technologische informatie- en communicatieverbeteringen ook daadwerklijk leiden tot kennisintensievere productie en consumptie: zij hangen af van complementaire investeringen in menselijk kapitaal. Jammer genoeg staat juist op dit ogenblik de accumulatie van menselijk kapitaal in Nederland, en meer algemeen in Europa, zwaar onder druk. Eerst en vooral omwille van het eenvoudige demografische gegeven van de toenemende vergrijzing van de bevolking. De kloof tussen technologische vernieuwing (een verdubbeling van technologische kennis om de 10 à 15 jaar) en de natuurlijke vernieuwing van de arbeidsbevolking (2% per jaar) wordt steeds groter. Dit verklaart waarom in zovele beleidskringen er steeds op wordt gehamerd hoe belangrijk het is om "levenslang" te blijven investeren in menselijk kapitaal, ook na de formele scholing in het traditionele onderwijs [1]. Ten tweede is er ongetwijfeld sprake van een toegenomen "slijtage" van technologische kennis. In sommige technologische gebieden, zoals software, biotechnologie, materiaaltechnologie is sprake van vrij radicale technologische vernieuwing, die leidt tot snelle veroudering van vroeger opgedane kennis. En tenslotte is er de invloed van een meer flexibele en transparante arbeidsmarkt. De aangeprezen toename in externe arbeidsflexibiliteit leidt ontegensprekelijk tot een veel voorzichtiger beleid bij het bedrijfsleven om vooral niet te investeren in scholing en menselijk kaptiaal, dat zichzelf straks terugverdient bij de concurrent. De bereidheid om te investeren in lange termijn menselijk kapitaal, dat niet louter bedrijfsspecifiek zou zijn, is vooral bij het grote multinationale bedrijfsleven sterk afgenomen gedurende de afgelopen jaren.

In deze bijdrage wil ik vooral de aandacht vestigen op de noodzakelijke rol van hogere onderwijsinstellingen het geproduceerde menselijk kapitaal veel actiever te 'onderhouden'. Indien investeren in menselijk kapitaal inderdaad zo belangrijk is voor economische groei en kennis zelf sterk onderhevig is aan toenemende 'slijtage', dan zullen ook de onderwijsinstellingen een meer permanentere rol moeten spelen en ter verantwoording moeten geroepen worden. Niet langer in het 'dumpen' op de arbeidsmarkt van 'vintage' gediplomeerden, maar ook in het onderhouden van deze gediplomeerden, b.v. door het aanbieden van diploma's met een "onderhoudscontract". Juist zoals bij de aankoop van een nieuwe auto veelal een onderhoudscontract wordt aangeboden, al is het maar om de olie om de zoveel kilometers te 'verversen', zo zou de universiteit of hogere onderwijsinstelling met het afgeleverde diploma een "bonus" moeten aanbieden die de afgestudeerde het recht geeft om zich bij te spijkeren om de zoveel jaar. Op dit ogenblik vervullen veel professionele groeperingen, zoals ingenieursverenigingen, deze rol middels het organiseren van congressen, het uitgeven van gepopulariseerde vaktijdschriften en dergelijke meer. Bij de huidige technologische verandering lijkt dit, mijn inziens, onvoldoende. Het is de onderwijsinstelling die verantwoordelijk is voor het afgeleverde diploma. Dit houdt, mijn inziens, ook in dat wanneer de technische 'eindtermen' zo snel veranderen als zij nu doen, de onderwijsinstelling ook de verantwoordelijkheid heeft het diploma te onderhouden of tenminste de mogelijkheid daartoe moet aanbieden. Het zou trouwens een aardig, nieuw dienstverleningsproduct kunnen zijn in de concurrentieslag om studenten. Het idee is, voor zover mij bekend, slechts besproken in een beperkte kring van Europese universiteiten [2], die zich actief proberen te profileren in Europa. Veel Europees is er echter niet aan. Waarom het niet in Nederland, als eerste concreet uitwerken en invoeren? Dat de Nederlandse hogere onderwijsinstellingen zich maar al te goed bewust zijn van de 'slijtage' van kennis, blijkt immers uit eigen voorstellen voor flexi-profs en de bezorgdheid zowel bij de minister als de instellingen nieuwe geschoolden sneller in de afbrokkelende kennishiërarchie in te brengen. Het lijkt me echter dat eerder dan zich louter om eigen personeel en interne kennisvernieuwing te bekommeren, de Nederlandse onderwijsinstellingen een leidende en meer actieve en verantwoordelijke rol zouden kunnen spelen in het onderhouden van 'alumni'. Wordt wakker, VNSU.

Luc Soete


1. Lifelong learning for all, OECD, Parijs, 1996.

2. G. van der Perre, 1996, Higher education: matching the needs of the knowledge society with the tools of the information society, Dublin, People First Conference, September.


Terug