Universitaire management wijsheden

Misschien herinnert u zich nog mijn publieke sollicitatie hier voor het burgerambt van Maastricht. Toegegeven, ik vreesde toen al dat het niets zou worden. Ik had dan wel geen twee paspoorten maar had wel het verkeerde. En gelukkig maar. Toen ik Onno en Albert het Maastrichtse volkslied uit volle borst zag meezingen wist ik het zeker: Onno is zowat het beste wat Maastricht kon overkomen.  Maar ik wil het hier niet hebben over deze te hoog gegrepen ambitie, maar over een andere vacature die in de publieke belangstelling staat. Een vacature waarvoor ik vooral niet wil solliciteren. Ik heb het over de post van mijn baas: de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht. In tegenstelling tot de vacature voor het burgerambt van Maastricht, deze keer geen profielschets waar gegadigden zich aan kunnen toetsen maar wekelijkse stukjes in het universiteitsblaadje Observant waar medewerkers, studenten en derden gevraagd worden welke eigenschappen hun ideale CvB voorzitter zou moeten hebben. Zeg maar de universitaire profielschets: iedereen mag erover meepraten. Dat levert fascinerende, maar toch ook wel enigszins beangstigende beelden op. De meest geprezen eigenschappen van de toekomstige CvB voorzitter zijn “rust”, “niet te veel  ideeën”, “geen luchtfietserij”, “ruimte voor de faculteiten”, “niet allemaal alleen willen doen”, etc. Op het eerste zicht iets voor een naar rust of familie snakkende ex-politicus, maar zeker niets voor mij. En vermits Observant mij ook niets vroeg, geef ik hier dan maar mijn heel eigen visie weer.

Ik denk dat het managen van een universiteit zo ongeveer het best te vergelijken valt met het managen van een zoo. Je hebt een reeks verschillende bijzondere dieren in huis - de hoogleraren - elk met heel bijzondere kenmerken. Sommigen zijn eerder vredelievend, zelfs schattig en hebben een hoog aaibaarheidsgehalte. Anderen zijn dan weer schichtig en blijven het liefst in hun academisch hok. En anderen zijn dan weer gevaarlijk, soms heel gevaarlijk. Wanneer bezoekers - b.v. potentiële donors, collega’s, bedrijfsleiders, politici - langskomen moet je  dus goed het onderscheid kennen. De laatste categorie, die zo’n bezoekers toch veeleer  als een prooi zien, laat je hun kunsten tonen in een beveiligde omgeving, in andere gevallen moet je fysiek contact juist aanmoedigen. Het managen van een zoo is uitermate complex: je inwoners hebben allemaal verschillende behoeftes en voorkeuren: sommigen kun je samen laten hokken in eenzelfde tuin of gebouw - een  departement - anderen moet je juist apart houden. Logistiek is het ook heel complex: je inwoners hebben totaal verschillende dieetbehoeften en je zult veelal per soort begeleiders - beheerders -  nodig hebben die voor hen zorgen en toch vooral niet door hen opgegeten worden.  En het publiek - je studenten - die komen toch vooral naarmate je meer exotische dieren hebt. Af en toe heb je er enkelen die met foto en al in de pers komen en dat trekt natuurlijk weer meer publiek.

Toegegeven, ik heb dertig jaar geleden een tijdje aan de Antwerpse universiteit gewerkt en wellicht dat het elke dag weer langs de zoo treinen mijn management visie enigszins heeft beïnvloed. Maar ik vind exotische vergelijkingen zeker wat het managen van universiteiten betreft toch wel uitermate inspirerend. Een Amerikaanse collega met decennia management ervaring, vertelde me deze week hoe je het managen van een universiteit best kunt vergelijken met een medisch team dat uitgestuurd wordt naar een disaster area. Eerst snel de selectie maken tussen de zwaar gewonden en half doden, de nog enigszins mobiele gewonden die het met krukken en verbanden kunnen redden en tenslotte de anderen. Die laatste categorie stuur je onmiddellijk terug het slagveld in. Geef ze wat voorraden tot het einde van het academisch jaar en klaar is kees. Volgend jaar mogen ze terugkomen om te rapporteren. Hoe meer je ermee bezig bent, hoe meer je in de weg zit. Met de tweede groep moet je ook niet te veel bezig zijn: vooral aanmoedigen, hier en daar wat bandages vervangen, een kruk  of rollator aanbieden of zo. In feite moet je al je tijd steken in de eerste groep. Erbij zitten tot ze dood gaan of, in zoverre mogelijk ze reanimeren.

Kortom, precies de universitaire profielschets die Observant optekende: aan de ene kant “rust” en palliatieve zorg voor het begeleiden van de vele zwaargewonden op het academische slagveld; en aan de andere kant “niet te veel ideeën” voor degene die weer het academische slagveld op gestuurd kunnen worden.  Ik ben benieuwd.

Luc Soete
13 november 2010