Vreemdeling in Nederland

Afgelopen week werd Job Cohen, de ontwerper van de Vreemdelingenwet, gevraagd naar zijn reactie op zijn geesteskind, nu vijf jaar na invoering. En alhoewel Cohen zich terecht verdedigde met de opmerking dat de wet toendertijd vooral bedoeld was om de asielaanvraag en beoordelingsprocedure te versnellen, moest ook hij toegeven dat de concrete uitwerking van de wet er uiteindelijk toe geleid heeft dat Nederland nu opgezadeld is met het meest negatieve immigratiebeleid in Europa. Zo negatief zelfs dat het gisteren in Brussel onderwerp was van discussie tussen de Europese ministers. Met name de Belgen beklagen zich over overdreven regels rond gezinshereniging waardoor heel wat Nederlandse allochtonen nu naar België afzakken. Het immigratiebeleid in Nederland lijkt tegenwoordig te vertrekken van de veronderstelling dat niemand met gezond verstand het in zijn hoofd zou halen naar Nederland te willen verhuizen. De steeds verder uitdijende administratieve regels vertrekken eerst en vooral van wantrouwen t.o.v. de kandidaat immigrant en, typisch Hollands, van het principe dat de hele procedure kostendekkend moet zijn: het mag de Nederlandse maatschappij niets kosten. Zoals de hoogleraren Groenendijk en Kortmann het enkele jaren geleden stelden “een door de overheid georganiseerde vorm van vreemdelingpesten”.

Tezelfdertijd konden we deze week ook lezen dat het beter gaat en vooral zal gaan met de Nederlandse en Limburgse economie. Bij cijfers van de economiebarometer bekruipt mij toch dikwijls het gevoel dat na verloop van tijd, en die tijd is nu toch wel heel lang, het wel beter moet gaan met de economie. Of het echt een langdurig proces wordt, valt moeilijk uit de cijfers af te leiden. Meer een kwestie van hoop. Bedrijven en consumenten in Nederland en Limburg lijken opnieuw optimistischer over hun toekomst, er is straks immers weer WK-voetbal en de voetbal-verwachtingen bij Oranje zijn nu eenmaal standvastiger dan de realiteit.

Intussen verandert die realiteit met rasse schreden, en dan met name het globale economielandschap waarbinnen de Nederlandse en Limburgse economie concurreren. De opkomst van de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) vertaalt zich in een op het eerste zicht winnende wereldcombinatie van grondstoffen (B), olie/gas (R), menselijke kennis (I) en industrie (C). De Amerikaanse econoom Richard Freeman vergelijkt de opkomst van deze landen op het internationale toneel gedurende de afgelopen jaren met een verdubbeling van de werkende wereld bevolking van 1,5 miljard tot grofweg 3 miljard. De aanpassing aan deze --historisch gezien -- vrij plotse toename in wereldwijd concurrerend arbeidsvolume zal volgens hem zeker dertig jaar vergen zowel in die landen als bij ons. En aanpassing zowel op de markt voor laaggeschoolde als hooggeschoolde arbeid.

De verwachting, gebaseerd op economische tekstboek veronderstellingen, dat deze aanpassing zich in onze rijke landen vooral zou concentreren op het laag gekwalificeerde loonsegment van de arbeidsmarkt lijkt alles behalve bewaarheid te worden. Op dit ogenblik vormen juist de meeste vergrijzende, ontwikkelde Europese landen een belangrijke attractiepool voor laag gekwalificeerde arbeid waarnaar, ondanks onze hoge werkloosheid, nog steeds vraag is, terwijl de ingestelde quota's voor hoog gekwalificeerde arbeid amper ingevuld worden. Meer nog, zoals nu het geval in Nederland, hoger gekwalificeerde eerste of tweede generatie allochtonen verlaten het land in groten getale terwijl de laaggeschoolden eerder blijven. Kortom er is een scherpe en veel snellere convergentie gaande dan ooit gedacht werd in arbeidsmarktaanpassingen op dit nieuwe wereldniveau. Migratie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Immigratie van hooggeschoolden of het nu studenten of werknemers zijn, is vanuit dit perspectief wellicht de beste economische indicator van duurzaam economisch succes. De huidige Nederlandse immigratie- en emigratiecijfers roepen, niet verwonderlijk, vragen op omtrent de duurzaamheid van de economische heropleving. En daar speelt de negatieve toonzetting van het immigratiebeleid, met zijn accent op controle, wantrouwen en vooraf betalen, de Nederlandse economie parten.

Kortom, het migratiebeleid moet dringend opnieuw in een positief daglicht worden geplaatst. Dat kan al met enkele eenvoudige maatregelen. Een voorbeeld uit eigen kring: waarom zou men studenten die hier met succes hun studies afronden, geen permanent visum verlenen, zodat ze straks zonder zich zorgen te moeten maken, steeds weer kunnen terugkeren naar het land waar ze hun kennis hebben opgebouwd. De beste ambassadeurs voor Nederland en Limburg zijn oud-studenten. Vooral in het geval van studenten uit de minst ontwikkelde landen zullen maatregelen die zo'n “brain” circulatie ondersteunen, zoals een permanent Nederlands visum, houvast bieden om het aan te durven terug te keren en zelf rechtsreeks bij te dragen aan de ontwikkeling van hun eigen land zonder steeds weer te moeten vrezen dat wanneer ze behoefte hebben om terug bij te ”tanken” de weg terug naar Nederland bezaaid is met administratieve rompslomp en wantrouwen.

Vier jaar na de dood van Pim Fortuyn is immigratie in Nederland al lang geen fenomeen meer van dweilen met de kraan open. Het is er zelf geen van een koel hoofd met een warm hart maar gewoon van eigenbelang dat oog heeft voor het toenemende voordeel van migratie in de huidige globaliserende economie voor onze welvaart.

Luc Soete