It’s growth, stupid!

Tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1992 werd de slogan “it’s the economy, stupid”, bedacht door de toenmalige politieke adviseur van Clinton, populair. Er is dringend behoefte onze waarnemend premier te confronteren met een wat aangepaste leuze: “it’s growth, stupid”. Want wat is hét economische probleem van Nederland en meer algemeen van heel Europa? Groei, groei en nog eens groei. En om die milieubewuste lezers onder jullie niet te veronachtzamen, met groei bedoel ik uiteraard duurzame groei. Hét centrale probleem in de Nederlandse economie is de zwakke economische groei. Een groei die zonder dat iemand het goed begrijpt nu al vier jaar lang hapert. Verwachtingen over groei-heroplevingen lijken telkenmale weer uitgesteld te moeten worden. De vraag naar de oorzaken achter die lage economische groei is moeilijk te beantwoorden. Nochtans zou zij centraal moeten staan in alle financiële beschouwingen. Hoe komt het b.v. dat de voordelen van de economische en monetaire unie in termen van het gemakkelijker benutten van schaalvoordelen en transparantie binnen de Europese Unie amper benut lijken te worden? Geen van de structurele economische voordelen waarvan men vier jaar geleden nog dacht dat ze juist de Nederlandse economie een vliegende start zouden geven in de 21ste eeuw: een lage schuldquote, lage bruto loonkosten, private kapitaalgedekte pensioenfondsen, vertaalden zich in een hogere groei, eerder omgekeerd. Een pro-cyclisch begrotingsbeleid heeft min of meer de grootste crisis in binnenlandse groei van consumentenuitgaven en –vertrouwen in de na-oorlogse periode in Nederland met zich meegebracht. Min 6% over vier jaar. Als gevolg daarvan zijn ook de belastingsinkomsten uit consumptie en bedrijfsactiviteiten (BTW, vennootschapsbelasting) dramatisch afgenomen zodat het begrotingsoverschot in recordtijd tot een begrotingstekort richting 3% van het BBP evolueerde. En gezien de meeste van de reeds vorig jaar aangekondigde massale bezuinigingen nog hun weg moeten vinden in de economie en nog eens zullen leiden tot minder overheidsinkomsten, zal de spiraal van bezuinigingen nog geruime tijd de economische groei negatief beïnvloeden. En intussen spaart de burger, degene die het nog kan, als een gek, want de daling in waarde van zijn aandelenvermogen dient zo snel mogelijk weer bijgevuld te worden. Wat pensioenfondsen proberen te realiseren met stijgende premies, doet de burger met zijn opgepotte spaarcenten: de verliezen zo snel mogelijk weer aanvullen.

Zo doof onze waarnemend minister-president lijkt voor argumenten voor meer groei, zo overtuigd lijkt de Minister van Economische Zaken van de noodzaak iets te moeten doen aan groei. Maar gek genoeg wordt de hoofdmoot van het groeiargument, in ieder geval toch dat wat het meest in de publiciteit komt, herleid tot een argument voor langer werken tegen hetzelfde loon. Dat betekent dat daar waar bedrijven inderdaad beroep zouden doen op meer arbeid (de 40 uur) dit niet gepaard zal gaan met een hoger besteedbaar inkomen maar tot een gemakkelijke, uiteindelijk lui makende, reductie in arbeidskosten voor bedrijven. Een herhaling van zetten als het ware van de drastische vermindering in de werkgeversbijdrage onder paars. Die vermindering lag ongetwijfeld aan de basis van heel wat werkgelegenheidscreatie eind jaren 90, maar de toch vrij kolossale omvang van deze “gift” van overheid aan werkgevers leidde er ongetwijfeld toe dat de ruimte voor werkgevers voor loononderhandelingen ook veel breder werd. Kortom de sterke loonstijgingen van de laatste jaren in Nederland kunnen grotendeels terug gebracht worden tot een uit de hand gelopen schoolvoorbeeld van beleidsconcurrentie op het vlak van sociale lasten. Wat zullen bedrijven nu doen met de kostenreductie als gevolg van een langere arbeidsweek? Doorvertalen naar de consument in lagere prijzen omwille van internationale concurrentie, uitdelen aan aandeelhouders onder de vorm van hogere dividenden, of investeren in nieuwe bedrijvigheid? Het laatste wellicht niet, gezien de vele nieuwe internationale mogelijkheden voor investeringen elders. Eenzelfde argument geldt voor de vermindering in vennootschapsbelasting, de andere voorgestelde groeimaatregel. Hier ook is onduidelijk wat met deze dure belastingsreductie (400 miljoen euro minder overheidsinkomsten per 0,5% reductie in de vennootschapsbelasting) aan bedrijven zal gebeuren en of er een groei-effect op de Nederlandse economie van zal uitgaan. Kortom al deze maatregelen hebben weinig met groei te maken maar eerder met beleidsconcurrentie. Beleidsconcurrentie die vooral in Nederland tot een top-beleidsprioriteit verheven werd, maar in de huidige fase van beperkte Europese groei uiteindelijk slechts leidt tot het afschuiven op andere lidstaten van de eigen groeiproblemen.

Een echt groeibeleid moet zich richten op de huidige groeizwaktes van de Nederlandse economie: groei in consumentenbestedingen, groei in de investeringen van bedrijven en groei in de overheidsinvesteringen in fysieke en vooral intellectuele infrastructuur. De consumentenuitgaven liggen niet alleen laag omdat consumenten zich zorgen maken over hun toekomst. Met onze zeer lage inflatie, 1%, houdt de huidige lange termijn kapitaalmarktrente, 4,3%, ook nog eens een vrij hoge reële rente in wat geldsparen aantrekkelijk maakt. In feite zouden we best wat inflatie kunnen gebruiken, het zou de Nederlandse spaarobsessie wat relativeren. Tezelfdertijd daalt de prijs van heel wat nieuwe consumptiegoederen of worden er steeds weer nieuwe features aan toegevoegd (mobieltjes, platte TV- en computerschermen, laptops, etc.) zodat consumenten ook nog eens belang hebben bij uitstel van aankoop. Zo is men in de huidige recessie geconfronteerd met een restrictief begrotingsbeleid, een consumptiestaking, een private sector die Nederland als interessante investeringsplek niet meer ziet zitten en tenslotte een overheid die slechts lippendienst verleent aan de in Lissabon toegezegde streefcijfers wat kennisinvesteringen betreft. It’s growth, stupid!

Luc Soete