Innovatieloos

“Helmen”, zo zei mijn Finse collega mij. Ik was het antwoord schuldig gebleven op zijn vraag wat nu het gemeenschappelijke was van de Finse topsport. Of het nu gaat om skischansspringen, F1 formule- of rallyrijden, ijshockey, allemaal sportgebieden waarin Finnen uitblinken. Finse topsporters hebben steeds helmen op wat illustreert, aldus mijn collega, dat zij een voorliefde hebben voor risico sporten. Wat dan weer zijn stelling moest bewijzen dat Finland begenadigd was met een heuse innovatie cultuur. Het enige wat ik kon inbrengen was dat fietsers in Nederland nooit helmen dragen. Bezoekers aan de mergelgrotten onder de Sint-Pietersberg ook niet bedacht ik me trouwens deze week. Maar terug naar helmloos fietsend Nederland: eerder dan een uiting van een inheemse culturele bereidheid tot risico’s nemen, lijkt deze roekeloosheid geïnspireerd door de geldende voorrangsregels. Nederlanders nemen risico’s wanneer ze weten dat ze er tegen verzekerd zijn. Niet echt bevorderend voor innovatie.

Sinds maanden worden we om de oren geslagen met innovatie. Blijkbaar gedijt praten over innovatie goed in een economie waar het slecht mee gaat. Nederland lijkt het eerste land ter wereld te worden waar zelfs het begrip innovatie tot een nieuwe media hype kan worden verheven. Voor de geïnteresseerde lezer, het traktaat van Francis Bacon over innovatie dateert uit 1605. Gedurende al die jaren dat ik hier opiniestukjes schrijf, heb ik me voorgenomen niet uit te wijden over mijn eigen onderzoeksgebied. Dat leek me niet alleen een garantie dat U hier geen al te saaie economische verhalen zou voorgeschoteld krijgen, het bood mij ook de mogelijkheid over gelijk wat mee te lullen. En als er iets is waar economen dol op zijn dan is het wel wetenschappelijk mee lullen. Ik ben daar, en vergeeft U mij dat ik het over mezelf zeg, erger nog, schrijf, vrij goed in (geworden). Ik heb er hier nu zo’n tachtig opiniestukjes opzitten over van alles en nog wat. Over de invoering van de aubergine restzak in Maastricht om de burgers vertrouwd te maken met de euro, wat in beide gevallen nog steeds niet gelukt is. Over wilde seks in het park maar dan wel van de eenden. Over het asfalteren van de spoorwegen – mijn vader die voor de Belgische spoorwegen werkte, antwoordde mij dat ik altijd een dwarsligger was geweest, humor heeft hij nog steeds. Over de millenniumbug, wat ik zelf zo’n onzin vond, en waarvan de bedoeling was de mensen de stuipen op het lijf te jagen. Dan merk je hoe relatief humor is: ik kreeg van de vakgroep Groningse hartchirurgen het verwijt dat ik, met mijn humoristisch bedoelde vraag of pacemakers het ook zouden begeven op 1 januari 2000, onnodig paniek aan het zaaien was. Soms in een moment van opborrelende innovatieve schrijversbehoefte, de stukjes lezend van mijn wat meer literair begaafde collega in deze krant, vraag ik mij af of ik ook niet al mijn bijdragen zou moeten bundelen in een heus boek. Ik had al een titel in gedachten maar die trekt wellicht niet veel lezers: “Parels voor de zwijnen.” U ziet het, ik heb besloten de eerste innovatieregel snel en gezwind op te pakken: steek je kop uit boven het maaiveld; jullie lezers die mij tot hier gevolgd zijn, zijn wel te verstaan het maaiveld. En nu maar wachten op wat komen gaat…

Maar terzake, Nederland is dus in de ban van innovatie. Daar waar onder het vorige kabinet het woord innovatie en kenniseconomie in de regeringsverklaring niet voorkwam, is het nieuwe kabinet nu volledig bekeerd tot de kenniseconomie, met uitzondering van, ja, U had het natuurlijk al geraden, minister Zalm. De minister van financiën vindt nog steeds dat je kennis goedkoper uit het buitenland kunt kopen, maar dat vond hij ook onder paars toen het nog goed ging met dit land. Veel wordt nu verwacht van het nieuwe innovatieplatform ingesteld naar Fins model, rechtstreeks onder de directe verantwoordelijkheid van de minister-president maar, in tegenstelling tot Finland, zonder de aanwezigheid van de minister van financiën. Logisch misschien gezien Zalm’s visie, maar veel financiële middelen heeft het innovatieplatform dan ook niet. Des te innovatiever zal het moeten zijn.

Wat kun je met weinig geld bedenken om innovatie aan te sporen? Al snel kom je terecht bij de kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen, grote publieke onderzoekcentra zoals TNO. Binnen de muren van deze instellingen mag je veronderstellen zit ongetwijfeld heel veel innovatie potentieel, dat onaangeroerd blijft. Dat blijkt al uit de manier waarop bij wetenschappelijke ceremonies hoogleraren hun sport bedrijven: in een soort namaak Middeleeuwse toga met bij ons aan de UM als toetje een soort Baskische pet, die eerder doet denken aan een gezapig terrasje in San Sebastian, dan aan Finse topsport. Zoals Ronald Plasterk het onlangs nog in een vrij persoonlijke column omschreef, voor talentvolle onderzoekers is het moeilijk kiezen tussen wetenschappelijke reputatie, zekerheid en carrière en de onzekere toekomst, administratieve en commerciële rompslomp van de innovatieve, wetenschappelijke ondernemer, zelfs als het gaat om het ontwikkelen van innovaties met een uitzonderlijke maatschappelijke waarde zoals in het geval van Plasterk: onderzoek over degeneratieve ziektes zoals Alzheimer en Parkinson. In die zin lijken de Nederlandse kennisinstellingen toch wel op gouden kooien, waar het leuk is te vertoeven en de wereld om je heen gade te slaan en er zo af en toe commentaar op te leveren. Klinkt heel bekend in de oren. Misschien dat ik onze nieuwe rector voorstel om bij de volgende universitaire feestelijkheden met zijn allen te gaan dineren in de grotten onder de Sint-Pietersberg. Beng ik in elk geval een helm mee.

Luc Soete