De andere weg

De Nederlandse politiek lijkt de laatste maanden discussiemoe. Peper is weg, Den Haag is opnieuw stil geworden. Boeken over de tijd toen het nog spannend was, zoals ten tijde van Sorgdrager en Doctors van Leeuwen, worden uitvoerig becommentarieerd. Parlementaire journalisten die niets meer te rapporteren hebben, schrijven wanhopige stukjes over hoe saai het Parlement wel is. Binnenkort verandert Nova de titel van haar actualiteitenprogramma van "Den Haag Vandaag" in "Den Haag Gisteren". De consensus over de economische "derde weg" is zo compleet dat er niets conflictueels meer over te vertellen valt. Thijs Wöltgens is er niet langer en kan slechts vanuit Kerkrade brommend laten horen hoe België nu ons gidsland is geworden. Frits Bolkestein is er ook niet langer, Eurofiel geworden en zichzelf feliciterend met het liberale, derde weg-denken in Europa. Daar waar Blair's derde weg een Brits réveil inluidde, tenminste wat de koers van het pond betreft, lijkt Nederland met de derde weg in de overgang te zitten.

Op regionaal gebied is het niet beter. In Limburg wordt het debat gedomineerd door de aan- of afwezigheid van beschermde diersoorten. Gedeputeerde Jan Tindemans durft zich niet meer uitlaten over de Limburgse miljarden: stel je voor dat ze in het kweken van oehoes, dassen en korenwolven op Avantis gestoken zouden worden. Komkommertijd in het voorjaar: geen wonder dat de oplagen van populaire kranten in een neerwaartse spiraal beland zijn. Slechts op de beurs worden spannende tijden beleefd. Maar daarover elders meer. Tijd dan ook voor wat alternatieve, economische overpeinzingen.

Ik onthoud me van ideologische uitspraken of de "derde" weg nu de overwinning is van het liberale economische marktdenken of de kortste route naar een duurzame sociale welvaartsstaat. Te noteren valt alleen dat voor de derde weg, zoals ook vroeger voor de linkse of de rechtse weg, arbeid en toename in arbeidsparticipatie, nu zowel in Nederland als Europa, verheven worden tot een doel op zich. Het is zelfs zo dat voor sommigen, zoals mijn collega Muysken, de niet-arbeidsparticipatie een vorm is van verborgen werkloosheid. Wij zijn hier op aard om te werken, te werken en nog eens te werken. Arbeid is ongetwijfeld één van de manieren waarop mensen zin geven aan hun bestaan. Voor heel wat mensen betekent gesalarieerde arbeid sociale erkenning, status, sociale contacten en biedt het mogelijkheden tot persoonlijke ontwikkeling en profilering. En er is ongetwijfeld een duidelijke tendens waarneembaar in de richting van het nemen van eigen verantwoordelijkheid in zijn job, in het vastleggen van eigen arbeidstijdbesteding. Maar voor anderen is arbeid zeker niet de belangrijkste zingever van hun bestaan. Voor hen is juist de tendens tot het op afroep beschikbaar zijn, in week-ends, 's nachts, een zware belasting en een continue bron van stress. Voor hen kunnen juist niet-arbeidactiviteiten een bron van zelf-ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling zijn. Heel wat van deze activiteiten dragen wel degelijk bij tot economische welvaart, ook al staat hier geen financiële beloning tegenover. Zo hebben heel wat familiale activiteiten (tuin- en huishoudtaken, kinderopvoeding en -opvang, do-it-yourself activiteiten, etc.) of maatschappelijke actviteiten (vrijwilligerswerk allerhande) wel degelijk nut voor de maatschappij. In sommige gevallen zullen deze "niet-arbeid" activiteiten, juist omdat zij buiten het kader van de economische markt plaatsvinden, cruciaal zijn voor sociale cohesie, individuele verrijking en ontplooiing.

De derde weg en zijn louter economische benadering van arbeid houdt dan ook onvoldoende rekening met de verschillen in de waarde van arbeid voor individuele ontplooiing en verrijking, zowel wat eigen tijdsbesteding betreft als juist het gebrek aan vrije tijd. Het debat rond de behoefte aan een betere verdeling tussen arbeid en niet-arbeidstijd moet dan ook gevoerd worden binnen de context van de behoefte tot restauratie van het sociale middenveld, dat in zekere zin de maatschappelijke levensverzekering vormt voor sociale cohesie in onze hoogontwikkelde economieën. Juist door een aantal ontwikkelingen, zoals de snelle technologische ontwikkeling, dreigt zich de facto in snel tempo in onze maatschappij een zekere dualisering voor te doen: een steeds grotere groep van hooggeschoolde tweeverdieners die maximaal participeren in het formele arbeidscircuit, met weinig of geen tijd voor sociale niet-arbeidsactiviteiten en niet langer geïnteresseerd in hun lokale sociale omgeving; en een groep van lokaal gebonden niet-actieven: jongeren, langdurig werklozen, gepensioneerden die zich in toenemende mate zowel uit het formele arbeids- als niet-arbeidscircuit gesloten voelen. Deze laatste groep ziet o.m. door de toenemende mediatisering van nieuwe goederen en diensten zijn aspiratiehorizon constant verruimen, terwijl tegelijkertijd de realisatiemogelijkheden steeds kleiner worden. De confrontatie tussen wens en verwezenlijking beïnvloedt niet alleen de zelfperceptie, ook de motivatie. Een individu dat zichzelf als minder geïntegreerd in de samenleving beschouwt, zal zich daarnaar uiteindelijk gaan gedragen. Het gevolg is een toenemende demotivering en sociale onthechting, en daardoor uiteindelijk een toenemende versplintering van de samenleving. Tijd voor het zoeken naar een andere weg.

Luc Soete