Onderwijsactivering

Eerder verschenen in Intermediair nr. 24, 15 juni 2000.

Eén van de karakteristieken van het Internet is de socialisering van kennis: de mogelijkheid om van welke plek dan ook snel en gemakkelijk toegang te krijgen tot alle informatie die ergens wereldwijd is opgeslagen en gecodifieerd. Als gevolg van deze sterk toegenomen toegang tot gecodifieerde kennis is het rendement inzake onderwijs- en scholingsinvesteringen sterk toegenomen. Nederland geeft op dit ogenblik zo'n 5% van zijn Bruto Binnenlands Product uit aan onderwijs, waarvan het overgrote deel, zo'n 90%, publiek wordt gefinancierd. In de Verenigde Staten ligt het percentage BBP voor onderwijs bijna een derde hoger. Dit komt niet zozeer omdat de VS zoveel meer publieke middelen stoppen in hun onderwijs en scholing, maar wel omdat zij veel meer private middelen in het hoger onderwijs investeren dan Nederland, en meer algemeen Europa. Dit is op het eerste zicht des te opmerkelijker wanneer men ook rekening houdt met de hoge spaarquote in Nederland en Europa. In tegenstelling tot Amerikaanse burgers zijn wij blijkbaar niet bereid een gulden of euro van onze spaarcenten in onze scholing of die van onze kinderen te stoppen. Wij verwachten, eisen zelfs, dat de overheid dit voor ons doet. De hoge marginale inkomensbelasting ligt hier ongetwijfeld mede aan ten gronde: anticipatie van deze hoge belasting weerhoudt individuen er uiteindelijk van te investeren in eigen scholing en vorming. Aldus ontstaat een uitermate passief hoger onderwijsmodel, waarbij uiteindelijk niet de gebruiker maar de naamloze belastingbetaler de hoofdmoot van het hoger onderwijs betaalt. Zo investeert Nederland uiteindelijk minder dan de VS in het volledige onderwijs- en scholingstraject. Tezelfdertijd worden, naarmate de internationale mobiliteit van hooggeschoolden toeneemt, de kosten van het publiek financieren van het hoger onderwijssysteem voor laaggeschoolde, immobiele belastingbetalers steeds hoger. Aldus neemt ook de intrinsieke ongelijkheid van het publiek gefinancierde hoger onderwijsbestel steeds verder toe.

Er is dan ook een grote behoefte tot "activering" van investeringen in hoger onderwijs en scholing: het aanzetten van individuen tot investeringen in eigen scholing en vorming, op basis van eigen middelen of leningen. In de nieuwe economie getuigt het steeds weer beroep doen op de overheid en publieke middelen uiteindelijk van weinig individuele motivatie in het belang van onderwijs en scholing. Juist vanuit het perspectief van gelijkheid houdt dit ook een herverdeling in van overheidsmiddelen in de onderwijssector. Zo er al sprake is van een digitale divide, dan is deze meer dan ooit verbonden met ongelijkheid in onderwijs en scholing. Ongelijkheid in de eerste plaats in het basisonderwijs en de doorstroom naar het secundaire onderwijs, eerder dan in het hoger onderwijs. Het wordt dan ook de hoogste tijd voor een ander onderwijsbeleid. Een beleid waarbij de hoofdmoot van de publieke onderwijsfinanciering naar verbetering van het basis- en secundaire onderwijs gaat en het hoger onderwijs veel meer beroep doet op private financiering. Het is in zekere zin de ongelijkheidsparadox van de nieuwe economie: wat wij vroeger als een sociale verworvenheid beschouwden, namelijk gelijke, publiek gefinancierde kansen tot hoger onderwijs, draagt uiteindelijk de kiemen in zich van een toenemende inkomensongelijkheid.

Luc Soete