De oude Euro

Eerder verschenen in Intermediair nr. 20, 18 mei 2000.

Aan het huidige ritme is de Euro, éénmaal in omloop in 2002, nog precies de helft van een dollar waard. Ik herinner me nog dat toenmalig Eurocommissaris Van Miert zich de eerste dagen na de lancering van de Euro vorig jaar zorgen maakte over een te harde Euro. Een overdreven zorg blijkt nu. Voor veel economen is de zwakke Euro het beste wat Europa kon overkomen. Men krijgt de bloemen die in Aalsmeer wereldwijd worden verkocht, niet aangesleept. Het concurrentievermogen van het bedrijfsleven wordt met de dag beter zonder dat men er iets voor hoeft te doen. De groei binnen Euroland trekt aan tot boven de 3%; de werkloosheid daalt nu eindelijk tot onder de magische 10% grens; en van ingevoerde inflatie is nauwelijks sprake. Afgezien van olie voeren we immers weinig in van buiten de Europese Unie. Zoals Paul de Grauwe in NRC onlangs stelde: "een zwakke Euro is goed voor Europa". Wie zich zorgen maakt over de internationale waardepositie van de Euro maakt zich schuldig aan macho economics. Was het maar zo…

Uiteraard merkt de Europese consument tot nu toe weinig van de internationale waardevermindering van zijn munt. U kunt er nog steeds evenveel auto's, gemaakt in Europa, bloemen, gekweekt in Europa, of computers, geassembleerd in Europa mee kopen. Zelfs de Europese staalindustrie is aardig op weg internationaal competitief te worden. En dat Ford straks, na Rover, zijn vestiging moet sluiten in het Britse Dagenham omwille van het te dure pond, zal Ford in België of Duitsland ongetwijfeld ten goede komen. Om dezelfde reden kan Shell bij ons met hoge winstcijfers in Euro's pronken. De druk tot industriële aanpassing is zowat in heel Euroland sterk afgenomen. Intussen zet het proces tot de-industrialisatie zich onverminderd voort in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Minder efficiënte bedrijfstakken worden er onder druk van internationale concurrentie afgestoten en investeringen spitsen zich toe op nieuwe groeisectoren en continue efficiëntieverbeteringen. Aldus lijkt zich het proces van hoge groei ten gevolge van de nieuwe economie te bestendigen in de VS en het VK, terwijl Euroland zich tevreden lijkt te stellen met groei in de oude, industriële economie. Private investeringen in onderzoek en ontwikkeling liggen op dit ogenblik tweemaal zo hoog in de Verenigde Staten als in Europa. Onderzoekers van overal ter wereld worden als bijen aangetrokken door de Verenigde Staten om er te werken in de nieuwe high tech sectoren. Pas nu begint men zich ook in Europa zorgen te maken over toenemende tekorten van hooggekwali-ficeerd personeel zoals IT-specialisten op de Europese arbeidsmarkt en hoopt men deze af te dekken door buitenlanders aan te trekken uit India, Azië en Oost-Europa. Maar de vraag of deze IT-specialistem wel tegen een Euro-loon naar Europa willen komen, wordt niet gesteld. De meeste Europese experten zitten intussen wel in London of de VS. Een zwakke Euro biedt Europa dan misschien wel een oude industriële groei-verademing, de transformatie in de richting van een nieuwe economie wordt er alleen maar moeilijker door. En dat voelen internationale beleggers haarfijn aan.

Luc Soete