Eerder verschenen in Intermediair, 7 maart 2002.

Zo’n twee jaar geleden, toevallig min of meer op de piek van de beurshausse, vond in Lissabon de top van Europese regeringsleiders plaats waarbij, in een vlaag van overmoed, de Europese Unie zichzelf plechtig de belofte deed tegen 2010 één van de meest welvarende zo niet het meest welvarende continent ter wereld te zijn. De uitwerking van de Lissabon belofte hield in dat Europa in het eerste decennium van de 21ste eeuw fors zou moeten investeren in kennis om het welvaartsniveau van de Verenigde Staten in te halen. De Europese investeringen in kennis, en met name de bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, zijn immers in de jaren 90 fors achtergebleven bij die van Japan en de VS. Om het op ronde cijfers te houden: bedrijven in de Europese Unie investeerden in 1999 zo’n 80 miljard euro in onderzoek en ontwikkeling, in de VS lag dat bedrag op 155 miljard euro. Om de doelstelling van Lissabon te realiseren, stelt de Europese Commissie --nu twee jaar later-- voor de totale uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in 2010 op te voeren tot 3% van het bruto binnenlandse product. Daarbij zouden met name de bedrijfsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling moeten verdubbelen.

Het voorstel dat op de volgende Europese top in Barcelona later deze maand besproken wordt, getuigt deze keer niet zozeer van overmoed maar eerder van een totaal gebrek aan economisch realiteitsbesef. En niet alleen omdat het hier een volslagen irrealistisch bedrag betreft maar ook omdat het illustratief is voor de mono-causale tunnelvisie die nog steeds het Europese wetenschapsbeleid lijkt te kenmerken. Zo wordt een “input” streefcijfer tot doel gesteld zonder dat de vraag wordt beantwoord hoe deze investeringsuitgaven tot een verhoging van het welvaartsniveau in Europa zouden leiden.

Het voorbeeld van Japan dat wat onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven ongeveer op het niveau zit van het 3% streefcijfer, illustreert dat hoge investeringen in onderzoek- en ontwikkeling zeker geen garantie bieden op economische groei. Het achterlopen van Europa in kennisinvesteringen in de jaren 90 is ongetwijfeld ook het resultaat geweest van een rationalisatieproces dat gepaard is gegaan met het bredere integratieproces van de Europese éénheidsmarkt. Grote bedrijven hebben de onderzoekslaboratoria die zij in verschillende Europese landen hadden beter op elkaar aangesloten en daardoor ook op onderzoeksgebied specialisatie- en schaalvoordelen gerealiseerd. Dit trouwens in tegenstelling tot de onderzoeksactiviteiten van de Europese nationale overheden waarbij nog steeds sprake is van heel wat overlappend en gefragmenteerd onderzoek.

Maar nog dringender stelt zich de vraag waar bedrijven in Europa die honderdduizenden bijkomende wetenschappers zullen vinden om al deze bijkomende onderzoeksinvesteringen te verrichten. Tenzij, ja tenzij dit alles bedoeld is om een nieuw Europees migratiebeleid te initiëren, een “kennis” migratiebeleid zoals al jaren gevoerd in de VS.

Luc Soete