Schaarse arbeid

Als een epidemie spreidt het arbeidsmarkttekort zich uit over beroepen en sectoren. Eén na één komen werkgeversverenigingen, zoals de transportsector vorige maand, met alarmkreten over gebrek aan personeel. Binnenkort is er zelfs in het land met het hoogste aantal doctors in de geneeskunde per inwoner, een tekort aan huisartsen. Het lijkt merkwaardig hoe snel en dramatisch de arbeidsmarkt wel is omgeslagen. Nog geen 5 jaar geleden werd België nog gekenmerkt door een hoge, structurele, langdurige werkloosheid. Macro-economen hadden het over een proces van "arbeidsloze groei". Arbeidseconomen hadden het over de bijzonder hoge NAIRU -- een soort van "natuurlijke" werkloosheidsgraad waaronder zich automatisch inflatoire spanningen voordoen. In enkele jaren lijkt deze NAIRU, zeker in Vlaanderen, met meer dan de helft gedaald, mogelijk daalt ze zelfs tot 1 à 2%. Hoe conjunctureel en tijdelijk de huidige hoge groei voor vele economen ook lijkt, het arbeidsmarkttekort is structureel en wordt steeds pregnanter. Wat dit betreft, ziet de situatie er in België, en Vlaanderen in het bijzonder, veel slechter uit dan in Nederland. In Nederland komen er per jaar 190.000 banen bij, terwijl het arbeidsaanbod toeneemt met 140.000. Het jaarlijkse tekort van 50.000 lijkt veel maar "gelukkig" is er die grote reserve van arbeidsongeschikten en andere uitkeringsgerechtigden waaruit nog zeker enkele jaren kan geput worden. Zo niet in Vlaanderen. In Vlaanderen is geen stille arbeidsreserve. Meer nog, tegenover een relatief even sterke toename in nieuwe banen, stijgt het arbeidsaanbod veel minder dan in Nederland. Indien er geen immigratie zou zijn, dan zou het arbeidsaanbods zelfs afnemen. Waar Nederland in Europa voorloper is geweest in het creëren van nieuwe banen, lijkt Vlaanderen in Europa voorloper te worden in het tekort aan arbeidskrachten. Vlaanderen vergrijst snel. Vergrijzing is in velerlei opzichten een paradoxaal "probleem". Enerzijds is vergrijzing het resultaat van de steeds betere kwaliteit van medische verzorging en levensonderhoud, waardoor de levensverwachting de laatste dertig jaar sterk is toegenomen: kortom mensen leven langer. Anderzijds is vergrijzing ook het resultaat van de dalende vruchtbaarheid als gevolg van de grotere individuele keuzemogelijkheden van vrouwen om al dan niet kinderen te hebben. In eerste instantie heeft een daling in de vruchtbaarheid slechts positieve effecten op welvaart. Er moeten immers minder monden gevoed worden en er is ook meer tijd beschikbaar om zich met elk individueel kind bezig te houden. Tezelfdertijd zijn er nu ook meer mogelijkheden voor een snellere herintrede van vrouwen op de arbeidsmarkt en kan genoten worden van een dubbel gezinsinkomen. Toenemende rijkdom gaat dan ook gepaard met kleinere gezinnen en kleinere gezinnen met toenemende welvaart. Familierelaties veranderen echter ook. Wellicht hebt U meer broers en zussen dan kinderen. Wellicht hadden uw grootouders meer kleinkinderen, dan U hebt of een dag hoopt te krijgen. Familiereünies worden kleiner en achterneven en -nichten moeten erbij gesleurd worden om het gezellig te houden. Opnieuw valt meer geld en tijd te besteden voor elk lid van de familie. Erfenissen dienen over kleinere aantallen nakomelingen verdeeld te worden. Op termijn echter komt de ouderenlast op de schouders te liggen van een wel heel kleine bevolkingsgroep van actieven. Arbeid wordt schaars en het inkomen uit kapitaal, inclusief de gespaarde pensioenen, daalt. Ouderen moeten uit pure noodzaak opnieuw aan het werk omdat hun inkomen daalt. Voor de categorie van jonge ouderen is dit in zekere zin geen probleem. Dankzij verdere medische doorbraken zal de levensverwachting nog verder toenemen en zullen mensen die gezond zijn op hun 65ste zonder al te veel gezondheidsproblemen kunnen doorwerken tot hun 75ste. Nadien echter groeit de groep van afhankelijke ouderen die zorg en begeleiding nodig hebben, sterk. En de vraag is natuurlijk wie voor hen zal zorgen.

Klinkt dit alles U enigszins zorgwekkend in de oren dan wordt het tijd om er iets aan te doen. Want er valt wel degelijk iets aan te doen. Enerzijds is ons beleid over de jaren heen ongetwijfeld gezins- en vooral moeder-onvriendelijk geworden. Enquêtes tonen b.v. aan dat de huidige gezinnen niet langer bereid zijn zelf op te draaien voor alle kosten van kinderen, maar ook dat zij minder kinderen hebben dan ze zouden willen. Er is ongetwijfeld een tendens waarneembaar waarbij tweeverdieners bewust op latere leeftijd kinderen hebben. Maar deze nieuwe trend blijft, tot op heden althans, marginaal. Anderzijds is er natuurlijk de immigratie, niet als bedreiging maar als garantie voor onze oude dag. De vruchtbaarheid onder allochtone gezinnen ligt typisch hoger dan bij autochtone gezinnen, maar vereuropeaniseert snel bij tweede en derde generatie immigranten. Misschien is het onze ultieme welvaartparadox. Het zullen uiteindelijk de winsten zijn uit de fabrieken in ontwikkelingslanden die onze pensioenen zullen moeten betalen en de jongeren uit de ontwikkelingslanden die voor ons zullen moeten zorgen.

Luc Soete