Naar een vernieuwend beleid voor de nieuwe economie

Het Centraal Economisch Plan van het CPB gaat voor het eerst ook in op de gevolgen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) voor de macro-economische ontwikkeling en het overheidsbeleid. De keuze van het CPB voor de titel: De ‘vernieuwende’ economie is wellicht bedoeld om aan te geven dat van een bekering tot nieuwe economie vooralsnog geen sprake kan zijn. Of nu in de woorden van het CPB "de ontwikkelingen in de VS wijzen op een vernieuwende economie" of op een nieuwe economie: het zal de lezer om het even zijn. Voor de Calvinisten onder ons: wij zijn en blijven voorstander van het begrip ‘nieuwe economie’ met of zonder hoofdletters.

Het begrip nieuwe economie is tegenwoordig niet alleen uitgegroeid tot een geijkte standaardterm, de macro-economische ontwikkelingen in de VS geven in toenemende mate ook aan dat wel degelijk sprake is van een versnelling van de productiviteitsgroei sinds het vierde kwartaal van 1995. Dit is tevens het moment waarop Internetgebruik en -spreiding in de VS voldoende kritische massa heeft bereikt om mogelijk ook een productiviteitseffect te kunnen hebben. In tegenstelling tot wat het CPB beweert – onder meer op basis van een studie van Bob Gordon, waarin sprake is van een beperkte structurele productiviteitsversnelling in de VS, die volledig teruggebracht kan worden tot de computerindustrie – wijzen recente studies van onder meer Stephen Oliner en Daniel Sichel op een veel belangrijkere versnelling in productiviteitsgroei in de VS, waarvan het grootste deel wel degelijk gerelateerd is aan het gebruik van ICT.

Wat Nederland betreft, en daarover zijn we het met zijn allen eens, lijkt (volgens de beschikbare gegevens) geen sprake van hogere productiviteitsgroei: In 1995-1998 steeg de macro-arbeidsproductiviteit met gemiddeld driekwart procent per jaar; in sectoren zoals commerciële dienstverlening was zelfs sprake van een daling in productiviteitsgroei. In een land waarin werk, werk en nog eens werk de succesvolle, politieke ambitie van de jaren negentig is geweest, is het ongetwijfeld niet verwonderlijk dat de groei in geaggregeerde arbeidsproductiviteit even vlak is als het polderlandschap zelf.

Vanuit dit perspectief ontgoochelt de CPB-bijdrage vooral in zijn beleidsconclusies die slechts een vage opsomming van "nadere aandachtspunten" beschouwen. Wat de beleidsmaker nu precies heeft aan de "combinatie van een nuchtere en open visie op de invloed van ICT op beleid" die bij "de vernieuwende economie past", is gissen, of komt hij of zij wellicht te weten bij het drinken van een borrel in een besloten vergadering aan de Van Stolkweg in Den Haag. Vanuit deze optiek is de bekering contra-productief: Het CPB lijkt weinig idee te hebben van wat de nieuwe economie nu precies aan beleidsuitdagingen voor Nederland stelt.

De vernieuwende beleidsuitdaging voor de nieuwe economie lijkt echter eenvoudig genoeg te vertrekken van één centrale vraag. Hoe kan ook in Nederland een versnelling gerealiseerd worden in gemeten arbeidsproductiviteitsgroei, zodat, net als in de VS, de hogere gerealiseerde groei zich uiteindelijk ook vertaalt in efficiënter gebruik van ICT? Met andere woorden, hoe het extensieve, arbeidsverruimende groeiproces dat nu snel tot spanningen op de arbeidsmarkt zal leiden, omzetten in een groeiproces gebaseerd op arbeidsproductiviteitsgroei. Dus (en ondanks de nog steeds grote groep ‘niet-actieven’ in Nederland) niet zozeer een verder pleidooi voor verruiming van het arbeidsaanbod, dan wel eindelijk de internationaal achtergebleven gemeten arbeidsproductiviteit aanpakken.

Juist hier bieden kennisintensieve groei en ICT de mogelijkheid om werknemers adequater hun potentiële capaciteiten te laten benutten. Bestaande tekorten op de arbeidsmarkt signaleren vanuit dit perspectief de meest dringende behoeften aan bijkomende scholing. Het bestaande formele, hoge niveau van ‘overscholing’ in Nederland biedt de mogelijkheid om met gerichte bijscholing die tekorten op te vullen. Als gevolg hiervan treedt een zuigkracht binnen de arbeidspiramide op, vergelijkbaar met die van een schoorsteen, die contrasteert met het ‘verdringingseffect’ van de jaren 80, waarbij hoge werkloosheid veelal leidde tot het verdringen van lager gekwalificeerden door hogere opgeleiden en ‘overscholing’ troef was.

Uiteraard is ook een deel van de potentieel hogere efficiency en kostenreductie met betrekking tot het gebruik van ICT nog niet terug te vinden in de productiviteitsstatistieken. De eerste fase van ICT-gebruik heeft vooral in de dienstensector geleid tot computergebruik op practisch elke werkplek en een enorme uitbreiding in de soort en aard van producten en diensten, inclusief ondersteuning. In termen van officieel gemeten productiviteitsgroei is stijging veelal niet waarneembaar.

ICT werkt vanuit dit perspectief in eerste instantie niet zozeer kostenbesparend, dan wel groeibevorderend. Dit komt onder meer naar voren in de cijfers van het CPB: De ICT-sector neemt slechts vijf procent van de productie voor haar rekening, terwijl zij driekwart van de groei realiseert. Het is dan ook dringend tijd het beleid om te gooien. Werk, werk, werk kan geen doel op zichzelf zijn; de vrijgekomen tijd, onder meer dankzij het gebruik van ICT, een hoger inkomen of efficiëntere voorzieningen wel degelijk.

 

Luc Soete en Bas ter Weel

Maastricht, 14 april 2000

783 woorden

 

Luc Soete is hoogleraar Internationale Economische Betrekking, directeur van het Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology (MERIT) en directeur van het International Institute on Infonomics (III), Universiteit Maastricht.

Bas ter Weel is onderzoeker aan het MERIT en III, Universiteit Maastricht.