Lange golven en nieuwe economie

Jan Reijnders stelt in zijn betoog in de Automatiseringsgids van (nr. 25) dat de lange golftheorie een geschikter kader biedt om de huidige, historisch ongeëvenaarde, periode van hoogconjunctuur in de Verenigde Staten, maar tegenwoordig ook in Nederland, te verklaren dan de populaire verklaring van de opkomst van een nieuwe economie. Beide visies zoeken in de spreiding en toepassing van nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ICT) de voornaamste verklaring voor de huidige opleving van economische groei. In deze zin vinden beide theorieën zich dan ook. Maar in de lange golfvisie van Reijnders moet er hoe dan ook een einde komen aan de groei-impuls van ICT en stoot de expansieve groei automatisch na een zekere periode tegen "fysieke bovengrenzen" zoals volledige werkgelegenheid en wat hij "overvoering van de markt" noemt. Als gevolg hiervan zal dan ook een tendens tot overcapaciteit ontstaan, gepaard gaande met de "creatieve destructie" van oude sectoren en uiteindelijk ook een algemene toename in productiviteitsstijging. Prima, zou U denken, maar niet in Reijnders' lange golfvisie. De algemene toename in productiviteitsstijging vertegenwoordigt alles behalve de doorbraak van de "nieuwe" sectoren maar is, in Reijnders' woorden, eerder "het memento mori van de Nieuwe Economie… De Nieuwe Economie wordt weliswaar algemeen maar om zich heen ziend moet ze constateren dat ze slechts burgemeester van een afgebrand dorp is geworden." En zo drijft de euforie van de nieuwe economie uiteindelijk op drijfzand. Alvorens dieper in te gaan op Reijnders' analyse, wil ik kort even mijn eigen positie t.o.v. de lange golftheorie toelichten.

Zo'n twintig jaar geleden was ook ik gefascineerd door het fenomeen van lange golven in de economie, de zogenaamde Kondratieff's, regelmatig weerkerende 50-jarige cycli van voorspoed en neergang die volgens de Russische statisticus kenmerkend zouden zijn voor onze Westerse economieën sinds de industriële revolutie. Althans, zo beweerde de eind jaren '30 vermoorde Nikolai Kondratieff in 1928. De eerste lange golf dateerde in Kondratieff's visie van grofweg 1790 tot 1840, de tweede van 1840 tot 1890 en de derde begon in 1890. De "grote" recessie van begin jaren '30 was vanuit Kondratieff's visie de aanzet voor een nieuwe vierde lange golf die zou lopen van 1940 tot 1990. Kondratieff was niet alleen in zijn zoektocht naar regelmaat in economische trends. In Nederland publiceerde ook Tinbergen over lange termijn-ycli. Na de tweede wereldoorlog bleven tot het midden van de jaren '60 theorieën over conjunctuur-cycli, of ze nu van korte of lange duur waren, populair in de economische wetenschap, vooral in België en Nederland. Maar de lange periode van na-oorlogse wederopbouw duwde theorieën over lange termijn-golven enigszins in de vergeethoek.

De economische crisis van eind jaren '70 was echter voor vele wat meer kritische economen de aanleiding om te zoeken naar nieuwe verklaringen voor het plotse einde van de dertig jaren van naoorlogse economische voorspoed. De dominante macro-economische visie hield het op olieschokeffecten. Eénmaal verdisconteerd zouden economische groei en volledige werkgelegenheid snel terugkeren. Met enkele Britse collega's, ik werkte toen in Engeland, werden de oude theorieën over lange golven die oorspronkelijk door de Nederlander Van Gelderen ontwikkeld werden in 1913, uit de kast gehaald, om de snelle toename in werkloosheid te verklaren. Vele artikelen, en zelfs een boek, werden geschreven. In Nederland was toen Jaap van Duijn bezig met zijn magnus opus, in Duitsland Alfred Kleinknecht. Het was een snel uitdijend clubje van lange golf aanhangers. Lange golven in de economie, zo bleek al snel, ook al kon het empirische bewijs gevonden worden voor vele landen, was iets om in te geloven. Voor mij was het meest sluitend bewijs het feit dat bijna vijftig jaar na Kondratieff's bijdrage, de recessie van 1982 precies paste in het plaatje dat Kondratieff geschetst had. Jaap van Duijn, nu topman bij Robeco, was ongetwijfeld de meest gelovige en durfde zelfs voorspellen op de achterkant van zijn boek dat er pas sprake zou zijn van een nieuwe hoogconjunctuur in 1992. Wij, met reeds drie jaar Thatcher bezuinigingen achter de kiezen, konden zo'n deterministisch pessimisme niet verkroppen. Trouwens wat had het beleid nog te vertellen, als de economie zich zo strak aan een schier mechanisch patroon van ebbe en vloed zou houden en we het nog eens tien jaar zouden moeten uitzitten vooraleer sprake kon zijn van een nieuwe periode van hoogconjunctuur.

Zoals Van Duyn en Kleinknecht richtte onze analyse zich ook expliciet op mogelijke verklaringen van lange golven die verband hielden met de ontdekking en spreiding van clusters van nieuwe technologieën. Terwijl ontdekkingen zich min of meer per toeval zouden voordoen, vond de economische toepassing en diffusie van deze technologieën plaats volgens een meer endogeen proces van Schumpeteriaanse creatieve destructie. Landen, bedrijven, werknemers die zich niet konden of wilden aanpassen, zagen zich voorbijgestoken door nieuwkomers die zich sneller en gemakkelijker konden aanpassen aan de nieuwe technologie. De wet van de remmende voorsprong indachtig kon gesteld worden dat technologisch leidinggevende landen of bedrijven het vanuit dit perspectief het moeilijkst zouden hebben. Bestaande bedrijven die groot geworden waren dankzij de oude technologie konden zelfs over de kop gaan. De jaren '80 waren, vanuit dit oogpunt, jaren van moeizame structurele aanpassing aan de opkomende informatietechnologie. Dit aanpassingsproces was practisch per definitie een langzaam proces omdat de technologie nog in volle ontwikkeling was en er geen blueprint voor de beste organisatievorm kon geschetst worden. Japan werd vanuit dit oogpunt dikwijls afgeschilderd als de nieuwe technologische wereldleider. De nieuwe technologie liet ook tal van toepassingsmogelijkheden toe al naar gelang de sector van activiteiten, de grootte van de onderneming, de kennis van werknemers. De vergelijking werd gemaakt met de spreiding van electriciteit begin deze eeuw en het langzame leerproces dat uiteindelijk leidde tot de radicale, organisatorische doorbraak van individuele electriciteitsaandrijving. Voordien bestond de toepassing van electriciteit vooral in de rechtstreekse vervanging van centraal aangedreven stoommachines.

Nu, eind jaren '90, zoals door Reijnders aangetoond, lijken veel van deze inzichten opmerkelijk goed te passen in het idee van de opkomst van een vijfde Kondratieff golf begin jaren '90. Een periode van langdurige hoogconjunctuur vooral gebaseerd op de spreiding van informatie- en communicatietechnologie, zoals Internet en waarvan de productiviteitsstijgingen zich nu pas echt beginnen te manifesteren. In deze visie zou de periode van hoogconjunctuur nog zeker tien à vijftien jaar duren. Dan komt de onvermijdelijke neergang. Hoe aantrekkelijk ook en hoe op het eerste zicht historisch sluitend, de lange golf visie blijft iets voor gelovigen. Veel van de huidige ontwikkelingen passen trouwens helemaal niet in het schema dat door Reijnders geschetst wordt. Eerst en vooral lijkt het oude sectorale onderscheid dat Reijnders maakt tussen oude en nieuwe sectoren vandaag niet langer te passen in het schema van oud en nieuw van de nieuwe economie. Op dit ogenblik zijn het b.v. voornamelijk "oude" sectoren die een stijging laten zien in productiviteitsgroei en winst als gevolg van de toepassing van ICT. De echt "nieuwe" ICT sectoren daarentegen worden eerder gekarakteriseerd door groei op nieuwe netwerkmarkten en zwaar verlies. De zeer hoge koers/winst verhouding van nieuwe dot.com bedrijven wordt slechts gerechtvaardigd door de (irreële) verwachting van beleggers dat deze bedrijven in de toekomst gigantische winsten zullen realiseren. Vanuit dit perspectief lijkt de huidige periode eerder op de "tulipomania" of andere periodes van speculaties aan de vooravond van een grote depressie. Dat is trouwens ook de stelling van andere lange golfgelovigen, zoals Christopher Freeman en Andrew Tylecote. Het is dan ook onduidelijk uit Reijnders' betoog waar we ons nu precies bevinden op de lange golf: aan de vooravond van een depressie, of aan de vooravond van de piek? Wat mijns inziens op dit ogenblik speelt, lijkt eerder het omgekeerde van wat Reijnders beweert: de productiviteitsgroei en verwachte arbeidsuitstoot in "oude" sectoren (zoals banken en verzekeringen) biedt "nieuwe" sectoren meer koop- en arbeidskracht zodat de fysieke groeibeperkingen omwille van arbeidsmarkttekorten nu juist niet optreden. Daarom b.v. dat Amerikaanse beleggers steeds weer zo positief reageren telkenmale zij horen dat de werkgelegenheidsgroei in de VS lager is geweest dan verwacht en de productiviteitsstijging hoger. Een tweede factor die vragen oproept m.b.t. de lange golftheorie is de veronderstelling dat steeds weer dezelfde, identieke, tijdvertragingsfactoren zich voordoen in het opbouwen van productiecapaciteit in elke lange golf, nu dan met betrekking tot de cluster van nieuwe ICT. Dit was oorspronkelijk de voornaamste factor in Kondratieff's verklaring voor het verschijnsel van lange golven. Kondratieff dacht hierbij vooral aan infrastructurele investeringen. Het vandaag aanleggen van telecominfrastructuur (mobiel of vast) vergt echter zeker niet dezelfde lange tijdsperiode kenmerkend voor vorige Kondratieff's. In de nieuwe economie bevinden zich trouwens veel van de nieuwe en oude sectoren in het dienstengedeelte van de economie waarin immateriële goederen en diensten geproduceerd en gedistribueerd worden. De schaarste, prijs en tijdsfricties die optreden als gevolg van plotse sterke groei zijn van een totaal andere orde dan in het geval van spoorwegen, staalfabrieken, of electriciteitscentrales. Juist ICT-toepassingen bieden mogelijkheden tot het verminderen van voorraadbeheer en het beter doen aansluiten van vraag op aanbod. Kortom historische vergelijkingen zoals binnen het kader van de lange golftheorie bieden onschatbare inzichten in het belang van institutionele "mismatchen" en andere rigiditeiten en starheden die de spreiding van nieuwe technologie vertragen. Op dit ogenblik b.v. kan dit ongetwijfeld in belangrijke mate verklaren waarom productiviteitsstijgingen dankzij toenemend gebruik van ICT, meetproblemen daar gelaten, zich zo traag en moeizaam lijken voor te doen. Dit heeft echter alles te maken met het moeizaam zoeken naar precieze organisatorische inbedding van een algemeen toepasbare technologie zoals ICT. Wat in de banksector optimaal werkte in het geval van backoffice actviteiten, zal dat mogelijk helemaal niet zijn in het geval van internetbankieren. Maar historische vergelijkingen kunnen ook helemaal verkeerde inzichten verschaffen. Men plukt als het ware uit historisch materiaal die feiten die goed lijken te passen in huidige economische ontwikkelingen. Wat Internet, ICT en de huidige macro-economische ontwikkeling tegenwoordig kenmerkt (immaterieel, tijd- en afstandoverbruggend, wereldomvattend) is historisch zo uniek, dat op geaggregeerd macro-niveau een mechanische lange golfvisie hier uiteindelijk nog weinig inzicht kan verschaffen. Tenzij, ja tenzij men gelooft dat onze wereld omwille van één of andere fysische reden (sunspots, klimaatveranderingen) volgens een mechanische regelmaat van ebbe en vloed aangedreven zou worden. En dat weiger ik te geloven.

Luc Soete